In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 mei 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van door hem gestelde giften in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2015. De inspecteur van de Belastingdienst had de door belanghebbende opgevoerde giften niet in aftrek toegelaten, omdat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij de giften daadwerkelijk had gedaan. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar de inspecteur ging in hoger beroep.
Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende in zijn aangifte giften had opgevoerd aan verschillende stichtingen, waaronder Stichting [A], de [B] moskee en Stichting [C]. Het Hof oordeelde dat de door belanghebbende overgelegde bewijsstukken onvoldoende waren om de gestelde giften aannemelijk te maken. Voor de gift aan Stichting [A] was het Hof van mening dat deze gift niet aftrekbaar was, omdat de stichting pas na de datum van de gift als ANBI was aangemerkt. Voor de gift aan de [B] moskee was het Hof van oordeel dat de overgelegde kwitantie en ontvangstbewijzen niet overeenkwamen en onvoldoende bewijs boden voor de gestelde gift. Ten slotte oordeelde het Hof dat de gift aan Stichting [C] niet aannemelijk was gemaakt, omdat de overeenkomst tot schenking niet voldeed aan de wettelijke eisen voor aftrekbaarheid.
Het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De inspecteur's incidenteel hoger beroep werd gegrond verklaard, wat betekent dat de oorspronkelijke beslissing van de inspecteur werd bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen, en belanghebbende werd gewezen op de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.