ECLI:NL:GHDHA:2018:1280

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
200.224.221/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.224.221/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/09/534522 / KG ZA 17-831

arrest van 5 juni 2018

in het incident tot voeging, opgeworpen door:

de Stichting Comité Dierennoodhulp,

gevestigd te Amsterdam,
eiseres in het incident tot voeging,
hierna te noemen: de Stichting,
advocaat: mr. R. van Veen te Utrecht,

in de zaak van:

de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid),

zetelend te Den Haag,
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. G.C. Nieuwland te Den Haag,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te Purmerend,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R. van Veen te Utrecht.

Het geding

1. Voor het verloop van het geding tot aan het arrest van 14 november 2017 verwijst het hof naar dat arrest. De in dat arrest bevolen comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 10 januari 2018. Van die comparitie is een proces-verbaal opgemaakt. De Staat heeft vervolgens bij memorie van grieven met een productie twee grieven en een aantal subgrieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd. Vervolgens is bij incidentele conclusie tot voeging door de Stichting gevorderd dat zij als partij aan de zijde van [geïntimeerde] wordt toegelaten. De Staat heeft tegen die vordering verweer gevoerd bij antwoordmemorie in het incident, met een productie. Vervolgens is arrest in het incident bepaald.

Beoordeling van de vordering in het incident

2. Het gaat in deze zaak, kort samengevat en voor zover voor de beoordeling van de incidentele vordering tot voeging van belang, om het volgende:
a. [geïntimeerde] was eigenaar van een Staffordshire terriër, genaamd [naam] (hierna: de hond).
De hond is op 20 februari 2017 strafvorderlijk in beslag genomen.
De officier van justitie heeft op 23 februari 2017 aan [geïntimeerde] bericht dat hij voornemens was een machtiging tot vervreemding van de hond af te geven. Die machtiging is op 6 juni 2017 daadwerkelijk afgegeven, met het doel de hond te euthanaseren.
In de statuten van de Stichting is als doelomschrijving onder meer opgenomen: “het helpen van dieren die in nood zijn of dreigen te komen.”
3. [geïntimeerde] heeft in dit kort geding in eerste aanleg gevorderd de Staat te verbieden de hond te doden. Bij eindvonnis van 31 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter die vordering toegewezen. Het hoger beroep van de Staat richt zich tegen deze beslissing.
4. In dit incident is aan de orde of het de Stichting moet worden toegestaan zich als partij aan de zijde van [geïntimeerde] te voegen. De Staat heeft zich tegen deze incidentele vordering verzet. [geïntimeerde] heeft zich niet tegen deze vordering verzet.
5. Uit het bepaalde in artikel 217 Rv volgt dat een ieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen. Op grond van artikel 353 lid 1 Rv is deze bepaling in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.
6. Voor het aannemen van een belang bij voeging is voldoende dat een partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van de uitkomst van de procedure indien die ongunstig is voor – in dit geval – [geïntimeerde]. Het gaat daarbij om de feitelijke of juridische gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in de procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van de in die procedure gegeven eindbeslissing zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert.
7. De Stichting heeft wel gesteld dat zij rechtstreeks in een door artikel 217 Rv bedoeld belang zal worden getroffen indien de afloop van de procedure ongunstig zal zijn voor [geïntimeerde], maar zij heeft in het geheel niet onderbouwd hoe en waarom zij ongunstige feitelijke of juridische gevolgen van een dergelijke negatieve uitkomst zal ondervinden. Het enkele feit dat in haar statuten is opgenomen dat een van haar doelen is het helpen van dieren in nood, brengt niet mee dat een belang van de Stichting wordt geraakt door de uitkomst van deze procedure. Dat de Stichting zich statutair mag inzetten voor bepaalde belangen van anderen, betekent immers niet zonder meer dat de belangen van die anderen ook haar belangen zijn. In ieder geval is niet in te zien hoe (het gezag van gewijsde) van een voor [geïntimeerde] negatieve uitspraak de belangen van de Stichting kan raken of haar rechtspositie beïnvloedt; bij een voor [geïntimeerde] gunstige uitspraak is dat evenmin in te zien.
8. De vordering tot voeging stuit op het bovenstaande af. De Stichting zal worden veroordeeld in de kosten van dit incident. De hoofdzaak zal worden verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde].

Beslissing

- wijst de vordering tot voeging van de Stichting af;
- veroordeelt de Stichting in de kosten van dit incident, aan de zijde van de Staat begroot op € 1.074,- en bepaalt dat dit bedrag binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
- verwijst de hoofdzaak naar de rol van 17 juli 2018 voor het nemen van een memorie van antwoord door [geïntimeerde];
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, A. Dupain en M.E. Honée en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2018 in aanwezigheid van de griffier.