ECLI:NL:GHDHA:2018:1255

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
28 mei 2018
Zaaknummer
200.224.250/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een mentor in het kader van mentorschap en de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een mentor voor de betrokkene. De betrokkene, die in hoger beroep was gekomen van een beschikking van de rechtbank, verzocht om de benoeming van [de beoogde mentor] als haar mentor, in plaats van de huidige mentor. De betrokkene gaf aan dat zij geen vertrouwen meer had in haar huidige mentor, die ook haar bewindvoerder was, en dat er geen vertrouwensband meer bestond. De betrokkene had eerder zelf de wens geuit om [de beoogde mentor] tot haar mentor te benoemen, omdat zij hem al lange tijd kende en hij als familie voor haar voelde. De ouders van de betrokkene steunden deze wens, maar de huidige mentor had een andere visie op de situatie en vond dat hij goed contact had met de betrokkene.

Het hof overwoog dat de benoeming van een mentor een beschermingsmaatregel is die ingrijpt op het zelfbeschikkingsrecht van de betrokkene. Het hof stelde vast dat de betrokkene op dit moment geen vertrouwen had in de huidige mentor en dat er geen gegronde redenen waren om de voorkeur van de betrokkene voor [de beoogde mentor] niet te volgen. De rechtbank had eerder overwogen dat er sprake was van gecompliceerdheid van het dossier, maar het hof concludeerde dat deze procedures inmiddels waren afgerond en dat er geen inhoudelijke bezwaren waren tegen de benoeming van [de beoogde mentor].

Daarom heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze betrekking had op de persoon van de mentor en [de beoogde mentor] benoemd als mentor van de betrokkene, met ingang van 6 juni 2018. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 23 mei 2018
Zaaknummer : 200.224.250/01
Rekestnummer rechtbank : EJ VERZ 17-83424
Zaaknummer rechtbank : 5830157
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat mr. W.G.H. Janssen.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de mentor]
handelend onder de naam [naam] ,
gevestigd in [plaats] ,
hierna te noemen: de mentor,
2. [de beoogde mentor] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [de beoogde mentor] ,
3. [de vader] en 4. [de moeder] ,
beiden wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader en de moeder,
5. [de broer] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de broer.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De betrokkene is op 28 september 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 augustus 2017 van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Leiden, uitgesproken onder voormeld zaak- en rekestnummer (hierna: de bestreden beschikking).
De mentor heeft het hof op 4 december 2017 een reactie op het hoger beroep van de betrokkene ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- op 3 november 2017 een brief van 1 november 2017 van de rechtbank Den Haag, met bijlage;
- op 8 november 2017 een brief van 7 november 2017 van de zijde van de betrokkene, met bijlagen;
- op 28 december 2017 een brief van 21 december 2017 van de zijde van de betrokkene, met bijlage.
De zaak is op 13 april 2018 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
  • de mentor;
  • [de beoogde mentor] ;
  • de vader en de moeder.
De broer is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
Bijzondere toegang is verleend aan:
[de voormalig persoonlijke begeleidster van de betrokkene] ,
voormalig persoonlijk begeleidster van de betrokkene vanuit BL-zorg,
hierna te noemen: [de voormalig persoonlijke begeleidster van de betrokkene] .
Het hof heeft [de voormalig persoonlijke begeleidster van de betrokkene] gehoord als informant.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. In die beschikking heeft de rechtbank ten behoeve van de betrokkene een mentorschap ingesteld. Hierbij is de mentor als zodanig benoemd. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de mentor gerechtigd is om maandelijks voor zijn werkzaamheden een vergoeding in rekening te brengen als beloning zoals vermeld in artikel 5 jo. 2 lid 2 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de persoon van de mentor.
2. De betrokkene verzoekt het hof (naar het hof begrijpt) de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de persoon van de mentor betreft. Zij verzoekt alsnog om [de beoogde mentor] tot mentor te benoemen.
3. De betrokkene geeft aan dat zij het belangrijk vindt dat zij vertrouwen in haar mentor heeft. Tussen de huidige mentor en haar bestaat geen vertrouwensband meer. Ze voelde zich onder druk gezet om haar handtekening te plaatsen op het formulier waarmee het mentorschap werd aangevraagd. Ook heeft de mentor, toen hij alleen nog bewindvoerder over de financiën van de betrokkene was, aan haar ouders heel persoonlijke dingen over haar verteld, zonder dat zij hier toestemming voor had gegeven. De betrokkene geeft aan hierdoor alle vertrouwen in haar huidige mentor te zijn kwijtgeraakt.
Vorig jaar is de betrokkene verhuisd. Zij woont niet langer in Leiden, waar zij in een studentenflat woonde. De betrokkene heeft nu zelfstandige woonruimte gevonden in Oegstgeest. Ook krijgt zij nu hulp van GGZ [GGZ locatie] . Eenmaal per maand organiseert [GGZ locatie] een overleg waarbij alle bij de betrokkene betrokken instanties aanschuiven. Ook de betrokkene neemt aan deze overleggen deel. Zij geeft aan de overleggen erg prettig te vinden, omdat de hulpverlening hierdoor op één lijn komt te zitten. De betrokkene geeft aan dat zij zelf voor de zitting in eerste aanleg aan [de beoogde mentor] heeft gevraagd om, als er een mentorschap zou worden uitgesproken, haar mentor te worden. Zij kent de heer [de beoogde mentor] al het grootste deel van haar leven. Het is een goede vriend van haar ouders en hij voelt als familie voor de betrokkene. Zij begrijpt daarom de beslissing van de kantonrechter niet. Verder geeft de betrokkene aan dat zij van haar behandelaars niet veel stress mag hebben. Als zij erg veel stress heeft en het daardoor niet goed met haar gaat, krijgt zij sterkere medicatie voorgeschreven. Op dit moment gaat het beter met de betrokkene en gebruikt zij minder medicatie. Wanneer de betrokkene met iemand wil praten, belt zij [de beoogde mentor] of haar ouders of gaat zij bij één van hen langs.
4. De mentor geeft ter zitting aan dat hij zo’n zes jaar lang al de bewindvoerder over de financiën van de betrokkene is. Hij voerde de mentortaken altijd al uit. Nadat hij een herindicatie van de zorg en een uitbreiding van het aantal zorguren van de begeleiding door [de voormalig persoonlijke begeleidster van de betrokkene] moest aanvragen, leek het hem verstandig de rechter te verzoeken ook het mentorschap uit te spreken. Bij het aanvragen van het mentorschap heeft hij een gesprek met de ouders van de betrokkene gehad. Na dit gesprek kwam ineens [de beoogde mentor] in beeld. De mentor kende [de beoogde mentor] niet en had hem nog nooit gezien. [de beoogde mentor] wilde de mentor van de betrokkene worden, maar de rechtbank heeft anders beslist. De mentor begrijpt niet dat de betrokkene stelt geen vertrouwen meer in hem te hebben. Ze hebben een goed contact en hij is onlangs nog bij haar thuis geweest. De betrokkene is volgens hem erg beïnvloedbaar en gevoelig voor alcohol- en cannabisgebruik. Het cannabisgebruik is de laatste maand erg toegenomen. Het conflict tussen de mentor en de betrokkene wordt volgens hem in stand gehouden door [de beoogde mentor] en de ouders van de betrokkene. Het gaat nu niet goed met de betrokkene. De begeleiding door [de voormalig persoonlijke begeleidster van de betrokkene] is al een paar maanden geleden weggevallen en er is nog geen nieuwe begeleider. De ingewikkelde procedures waarover op de zitting bij de rechtbank is gesproken, betreffen een procedure over de dagbesteding en een procedure omtrent de herindicatie toen de zorg in natura overging naar het PGB. Deze procedures zijn afgerond, aldus desgevraagd toegelicht door de mentor ter zitting.
5. De ouders geven ter zitting aan dat ze er bewust voor hebben gekozen om zelf geen mentor te worden. Ze willen graag hun rol als ouders voor de betrokkene gescheiden houden van de taken die een mentor uitoefent. De mentor was al jaren de bewindvoerder van hun dochter, maar maakte pas kennis met de ouders toen hij het mentorschap wilde aanvragen. Tijdens dit gesprek klapte hij volgens de ouders uit de school en vertelde hij hun allerlei privézaken over hun dochter. De ouders vonden dit beschamend. Het heeft hen gekwetst. Bovendien vinden zij de mentor arrogant en voelen zij zich door hem buitengesloten van alle hulpverlening. Ze hebben geen plan van aanpak gezien en missen elke vorm van transparantie naar de ouders toe. Het is voor de ouders een beangstigend idee dat de mentor de volledige macht over hun dochter zou hebben, omdat hij ook haar bewindvoerder is. Zij hebben geen enkel vertrouwen in de mentor. Volgens de ouders gaat het verder goed met hun dochter. Zij hebben om de dag contact met haar. Zij doen samen boodschappen, de betrokkene komt regelmatig bij hen over de vloer en zij eet ook vaak bij de ouders.
6. [de beoogde mentor] geeft ter zitting aan dat hij de ouders van de betrokkene al meer dan veertig jaar kent. Hij kent de betrokkene dus vanaf haar geboorte. De ouders en de betrokkene woonden bij [de beoogde mentor] om de hoek. Hij heeft de ontwikkeling van de betrokkene vanaf haar geboorte van dichtbij meegemaakt. Daarnaast geeft hij aan dat zijn vrouw bij de psychiatrische instelling heeft gewerkt waar de betrokkene werd behandeld. De betrokkene heeft hem persoonlijk benaderd om te vragen of hij haar mentor wilde worden. Hij heeft farmacie gestudeerd en is bedrijfskundige. Ook heeft hij via zijn werk ervaring in de jeugdzorg. [de beoogde mentor] heeft de kantonrechter een brief geschreven en een referent opgegeven. Hij ziet voor vervullen van het mentorschap niet als belemmering dat hij de betrokkene en haar familie goed kent en soms ook lastige beslissingen moet nemen. Ook zegt [de beoogde mentor] dat hij met de bewindvoerder kan samenwerken. [de beoogde mentor] is tijdens het maandelijks overleg met de hulpverleners van de [GGZ locatie] aanwezig geweest. Samen met [GGZ locatie] en een begeleider vanuit de gemeente Oegstgeest is [de beoogde mentor] op zoek naar een persoonlijk begeleidster voor de betrokkene. Hij is op de hoogte van de recente transacties in de coffeeshop. [de beoogde mentor] vindt het zorgelijk dat de mentor het toegenomen cannabisgebruik nu wel ter zitting ter sprake brengt, maar niet bij de begeleiders van de betrokkene. Hij heeft immers een signalerende functie en behoort dit te melden. Het heeft bovendien een enorme impact op de relatie tussen de ouders en de betrokkene gehad dat de mentor dit, zonder overleg met de betrokkene, met de ouders bespreekt. De medicatie van de betrokkene is nu afgebouwd, het gaat goed met haar. Zij heeft minder last van stress en er is volledige openheid tussen de betrokkene en haar behandelaars. Direct contact tussen de mentor en de betrokkene is de laatste tijd niet mogelijk gebleken, ook niet nadat de betrokkene hem hierom vroeg. Het contact liep via [de voormalig persoonlijke begeleidster van de betrokkene] . [de beoogde mentor] vindt dit niet de juiste weg.
7. [de voormalig persoonlijke begeleidster van de betrokkene] geeft ter zitting aan dat de mentor en de betrokkene in haar ogen altijd een goede band hebben gehad. Ook haar contact met de betrokkene was altijd goed. Het leek de mentor en [de voormalig persoonlijke begeleidster van de betrokkene] praktisch en verstandig om de rechter te verzoeken een mentorschap over de betrokkene uit te spreken. Pas nadat de mentor en zij hierom hebben verzocht, kwam volgens [de voormalig persoonlijke begeleidster van de betrokkene] [de beoogde mentor] in beeld. [de voormalig persoonlijke begeleidster van de betrokkene] kwam twee-, soms driemaal per week bij de betrokkene thuis. Dit verliep altijd goed. Na de komst van [de beoogde mentor] is de begeleiding door [de voormalig persoonlijke begeleidster van de betrokkene] gestopt. [de voormalig persoonlijke begeleidster van de betrokkene] geeft aan het voor de betrokkene belangrijk te vinden dat zij een mentor heeft die haar goed kent en van alles op de hoogte is, in plaats van een mentor die jarenlang niet in beeld is geweest.
8. Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1:452, lid 3, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bij de benoeming van een mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene wordt gevolgd, tenzij gegronde redenen zich tegen een zodanige benoeming verzetten.
9. Het hof overweegt ten aanzien van het mentorschap dat het een beschermingsmaatregel betreft die diep ingrijpt op het zelfbeschikkingsrecht van de betrokkene. Enige vorm van vertrouwen van de betrokkene in de mentor is hierbij noodzakelijk. Ter zitting is gebleken dat de betrokkene op dit moment dat vertrouwen niet heeft. Bovendien lijkt de betrokkene volhardend in haar wens dat [de beoogde mentor] als haar mentor wordt benoemd. Dit blijkt onder andere uit het feit dat de betrokkene hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank heeft ingesteld en stellig en gemotiveerd haar standpunten naar voren heeft gebracht. De betrokkene heeft ook ter zitting haar uitdrukkelijke voorkeur geuit voor de benoeming van [de beoogde mentor] als opvolgend mentor.
10. Uit de overgelegde bereidverklaring, blijkt dat [de beoogde mentor] zich bereid heeft verklaard om tot mentor te worden benoemd. Er zijn bij het hof geen gegronde, inhoudelijke bezwaren tegen de benoeming van de persoon van [de beoogde mentor] gebleken. [de beoogde mentor] heeft kennis gemaakt met de behandelaars van de betrokkene, lijkt bij zowel de betrokkene als bij haar familie zeer betrokken te zijn en is op de hoogte van haar problematiek. In de bestreden beschikking is (niet nader onderbouwd) overwogen dat er sprake is van “gecompliceerdheid van het dossier”. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank volgt dat zowel de mentor als [de voormalig persoonlijke begeleidster van de betrokkene] toen ter zitting melding hebben gemaakt van lopende, ingewikkelde procedures, waaronder een bezwaarschriftenprocedure. Kennelijk doelt de rechtbank daarop. Deze procedures zijn inmiddels afgerond, zodat ook daarin geen gegronde reden (meer) tegen benoeming van de voorkeurspersoon kan worden gevonden
11. Nu er geen gegronde redenen zijn die zich verzetten tegen benoeming van [de beoogde mentor] als mentor, zal de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene gevolgd moeten worden. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op de persoon van de mentor, vernietigen en alsnog [de beoogde mentor] als mentor benoemen.
12. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de persoon van de mentor met ingang van twee weken na de datum van deze beschikking, derhalve 6 juni 2018, en, in zoverre opnieuw beschikkende:
benoemt met ingang van twee weken na de datum van deze beschikking, namelijk met ingang van
6 juni 2018,[de beoogde mentor] , geboren [in] 1952, wonende in [woonplaats] , tot mentor over [de betrokkene] , wonende in [woonplaats] , geboren [in] 1980;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, mr. S.H.M. van der Heiden en mr. L.C.A. Verstappen, bijgestaan door mr. R.R. Warmerdam als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2018.