ECLI:NL:GHDHA:2018:1231

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
22-000604-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepteelt en vervoeren van hennep met vrijspraak voor diefstal elektriciteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1968, was beschuldigd van hennepteelt en het vervoeren van hennep. Het hof oordeelde dat de verdachte zich gedurende een periode van ongeveer twee maanden samen met een ander heeft beziggehouden met de hennepteelt in een kwekerij. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en afleveren van hennep ten behoeve van verkoop. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.

Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van diefstal van elektriciteit, omdat niet wettig en overtuigend was bewezen dat hij het oogmerk had om elektriciteit wederrechtelijk toe te eigenen. Het hof oordeelde dat de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij voldoende bewijs opleverde voor de andere tenlastegelegde feiten. De verdachte had een actieve rol gespeeld in de teelt en het oogsten van de hennepplanten.

De vordering van de benadeelde partij, Stedin Netbeheer B.V., tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte voor het onder 3 ten laste gelegde werd vrijgesproken. Het hof heeft de straffen gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij ook de overschrijding van de redelijke termijn in aanmerking werd genomen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000604-17
Parketnummer: 10-710272-13
Datum uitspraak: 24 januari 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 januari 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1968,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 10 januari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van honderd dagen met aftrek van voorarrest, waarvan negentig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van honderdtachtig uren, subsidiair negentig dagen hechtenis. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedings-maatregel opgelegd als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
(Zaak [zaak])
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 juni 2011 tot en met 5 december 2013 te Ridderkerk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in een pand aan de [adres]) een (grote) hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2:
hij op of omstreeks 06 december 2013 te Ridderkerk (in een pand aan de [adres]) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 426 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3:
hij in of omstreeks de periode van 3 maart 2013 tot en met 6 december 2013 te Ridderkerk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
4:
(Zaak [zaak 2])
hij op of omstreeks 02 januari 2014 te Spijkenisse en/of te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt (aan [betrokkene]), in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 30 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Anders dan de advocaat-generaal is het hof op grond van het dossier zoals daarvan is gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daarbij dat, gegeven het bestaan van aanwijzingen voor voorafgaande teelten, de enkele omstandigheid dat de verdachte als medepleger bij de aangetroffen teelt betrokken is geweest, onvoldoende is voor het oordeel dat bij hem het oogmerk heeft bestaan tot wederrechtelijke toeëigening van de voor die teelt gebruikte elektriciteit. In dezen te spreken van een feit van algemene bekendheid dat hennepkwekerijen veelal gepaard gaan met de diefstal van elektriciteit rekt de aard van de bewijsregel dat feiten van algemene bekendheid geen bewijs behoeven te veel op.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van
24 juni 20111 oktober 2013tot en met 5 december 2013 te Ridderkerk tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijfopzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (in een pand aan de [adres]
)een
(grote)hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval
(telkens)een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2:
hij op
of omstreeks06 december 2013 te Ridderkerk
(in een pand aan de [adres]
)tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 426hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4:
hij op
of omstreeks02 januari 2014 te Spijkenisse en/of te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,opzettelijk heeft vervoerd
en/of verkochten
/ofafgeleverd
en/of verstrekt
(aan [betrokkene]
),
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van ongeveer 30 kilogram, in elk gevaleen hoeveelheid van meer dan 30 gram van hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdachte niet betrokken is geweest bij de hennepkwekerij/stekkerij aan de [adres] te Ridderkerk, zodat hij van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft daartoe –kort samengevat- het volgende betoogd.
De hennepkwekerij/stekkerij bevond zich in het bedrijfspand van de medeverdachte [medeverdachte].
De verdachte was weliswaar in het bezit van de sleutels van het pand, maar dat bezit was enkel en alleen bedoeld als een soort zekerheidsstelling, omdat de verdachte van [medeverdachte] nog een geldbedrag kreeg in verband met de verkoop van de stacaravan van de verdachte aan [medeverdachte]. De verdachte ontkent dat hij de enige gebruiker was van de Citroen Berlingo met kenteken
[kenteken], welke volgens de transponder in 2012 regelmatig bij het pand aan de [adres] te Ridderkerk is geweest.
Het in het pand aangetroffen DNA van de verdachte bevond zich op een verplaatsbare sporendrager, zodat de bewijswaarde hiervan gering is. De verdachte is terzake van het hem onder 4 tenlastegelegde slechts bemiddelaar geweest. Uit de bewijsmiddelen kan betrokkenheid van de verdachte voor het medeplegen van het tenlastegelegde niet worden afgeleid.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op 6 december 2013 is in een pand aan de [adres] te Ridderkerk een in werking zijnde hennepkwekerij/stekkerij aangetroffen met in totaal 252 hennepplanten, 98 zogenaamde moederplanten en 67 jonge hennepstekken. De 252 planten in de kwekerij waren rijp (p. 76 e.v.).
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ergens in de zomer van 2012 op de hoogte was van het feit dat een hennepkwekerij in het pand aan de [adres] gevestigd was, en dat hij de beschikking had over de sleutels van het pand, waarmee hij ook toegang had tot de ruimte waar de planten stonden. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij in de maanden november/december 2013 meermalen bij de hennepkwekerij is geweest. Daarmee heeft hij, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde, de teeltfasen gevolgd. Hem was immers toegezegd dat een vordering die hij op de kweker had uit de opbrengst van de oogst zou worden voldaan.
Op 6 december 2013 voert de verdachte een telefoongesprek met de medeverdachte [medeverdachte] (p 255 e.v.). In dit gesprek wordt door hen onder andere gesproken over ‘leegtrekken’, over ‘zondag of maandag’, ene [naam 1], de dochter van [naam 1], [naam 2] en [naam 3] en of die ‘al dan niet snel’ zijn.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij dit gesprek gevoerd heeft en dat het ging over het oogsten van de planten. Hij heeft verklaard dat hij [naam 2], omwille van het vertrouwen dat hij in haar capaciteiten stelde, heeft aangeboden om in het pand aan de [adres] hennepplanten te gaan knippen.
Met [naam 2] wordt bedoeld de getuige [getuige 1].
Deze getuige heeft verklaard dat zij in 2013 hennep heeft geknipt in een winkelpand in Ridderkerk met onder andere [naam 1] (p 299 e.v.). De getuige [getuige 2] ([naam 1]) heeft verklaard dat zij door de verdachte is benaderd om op 8 december 2013 plantjes te komen knippen in een winkelpand in Ridderkerk (p 315 e.v.) en herkent op een foto van het pand aan de [adres] (een winkelpand) als het betreffende pand.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte zich in de bewezen verklaarde periode actief heeft bemoeid met de hennepkwekerij, en wel zo dat hij een naar het oordeel van het hof zodanig gewichtige rol hierin heeft vervuld dat van medeplegen gesproken kan worden.
Gelet op de inhoud van voornoemd telefoongesprek over het tijdstip waarop geoogst moest gaan worden had hij daarin een beslissende stem, bepaalde hij samen met de medeverdachte wie ingezet moest worden om te knippen en heeft hij daartoe daadwerkelijk iemand benaderd.
Hij heeft verklaard die persoon dit werk te hebben “aangeboden”, welke woordkeus zeggenschap over het aan te bieden werk impliceert.
Hetgeen de verdachte heeft verklaard over het feit dat hij geld tegoed had van medeverdachte [medeverdachte] met betrekking tot de verkoop van een stacaravan, doet hieraan niet af. Integendeel: zoals ter terechtzitting in hoger beroep reeds uitdrukkelijk vanwege de mogelijk daaraan te verbinden consequenties aan de orde is gesteld, verwachtte de verdachte dat de al langer bestaande vordering op [medeverdachte] nu eindelijk zou worden voldaan uit de opbrengst van de aangetroffen teelt.
Zijn hiervoor in overweging genomen gedragingen hadden tot doel te bevorderen dat die teelt op de juiste wijze zou worden geoogst en vallen in het licht van zijn verklaring niet anders te duiden dan als behartiging van een rechtstreeks eigen belang daarbij.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte in de periode van
1 oktober 2013 tot en met 6 december 2013 in vereniging opzettelijk hennep heeft geteeld in een pand aan de [adres] te Ridderkerk.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde levert op:
1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
4: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer twee maanden samen met een ander bezig gehouden met de hennepteelt in een hennepkwekerij/stekkerij.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en afleveren van een hoeveelheid hennep ten behoeve van verkoop.
Het telen en verstrekken van hennep is een strafbaar feit dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Zodoende heeft hij doelbewust op wederrechtelijke wijze financieel voordeel nagestreefd. Cannabis kan bovendien schadelijk zijn voor de volksgezondheid en leidt veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 december 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Redelijke termijn
Het hof stelt vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu tussen het eerste verhoor bij de politie op 20 januari 2014 en het wijzen van het vonnis op 26 januari 2017 een termijn van drie jaren is gelegen.
Ofschoon de zaak in eerste aanleg niet binnen 24 maanden is afgedaan en de redelijke termijn aldus is overschreden met 12 maanden, wordt deze overschrijding naar het oordeel van het hof gecompenseerd door de voortvarende rechtspleging in appel, als resultaat waarvan het arrest op 24 januari 2018, en dus met slechts enkele dagen overschrijding van een periode van vier jaren voor de procedure in het geheel, wordt uitgesproken.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft Stedin Netbeheer BV zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 4.464,50.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 4464,50.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van de benadeelde partij in de vordering, nu het voegingsformulier zich niet in het dossier bevindt.
Nu de verdachte ter zake van het onder 3 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst.

Vordering van de benadeelde partij Stedin Netbeheer B.V.

Verklaart de benadeelde partij Stedin Netbeheer B.V. in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. H.J.M. Smid-Verhage en mr. L.C. van Walree, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 januari 2018.