ECLI:NL:GHDHA:2018:1226

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
22-006220-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke mishandeling tijdens woordenwisseling met duw- en trekwerk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1987, was betrokken bij een fatale woordenwisseling met het slachtoffer op 12 januari 2015 in Rotterdam. Tijdens deze woordenwisseling ontstond er duw- en trekwerk, waarbij de verdachte het slachtoffer zodanig heeft geraakt dat diens halswervelslagader is gescheurd, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is als bijzondere voorwaarde opgelegd dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen bij een instelling voor zijn agressieproblematiek.

De zaak begon met een woordenwisseling tussen de verdachte en het slachtoffer, die ontstond naar aanleiding van een onvrede over een auto-reparatie. De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer wilde aanspreken over de werkzaamheden die niet goed waren uitgevoerd. Tijdens de confrontatie viel het slachtoffer op de grond, waarna hij op 13 januari 2015 overleed in het ziekenhuis. De patholoog concludeerde dat het overlijden het gevolg was van een subarachnoïdale bloeding door een traumatische ruptuur van de arteria vertebralis, veroorzaakt door mechanisch geweld aan het hoofd, de hals en de nek.

Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar achtte het meer subsidiair ten laste gelegde, namelijk mishandeling met de dood tot gevolg, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd vrijgesproken van de andere tenlasteleggingen, maar de bewezenverklaring van de mishandeling leidde tot de opgelegde straf. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter in te dienen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000220-17
Parketnummer(s): 10-811009-15
Datum uitspraak: 14 december 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 januari 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1987,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 22 augustus 2017 en 30 november 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde in al haar onderdelen.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 12 januari 2015 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer] (op/tegen het hoofd en/of lichaam) gestompt en/of geslagen en/of (met kracht) geduwd,
als gevolg waarvan (een) de wervelslagader(s) van die [slachtoffer] is of zijn gescheurd, hetgeen heeft geleid tot een subarachnoïdale bloeding en/ofwaardoor die [slachtoffer] (met het hoofd) op de grond is gevallen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 12 januari 2015 te Rotterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) beschadiging(en) aan de hersenstam en/of een hersenbloeding, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] (op/tegen het hoofd en/of lichaam) te slaan en/of te stompen en/of (met kracht) te duwen, waardoor
als gevolg waarvan (een) de wervelslagader(s) van die [slachtoffer] is of zijn gescheurd, hetgeen heeft geleid tot een subarachnoïdale bloeding en/ofdie [slachtoffer] (met zijn hoofd) op de grond is gevallen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 12 januari 2015 te Rotterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (op/tegen het hoofd en/of lichaam) te slaan en/of te stompen en/of (met kracht) te duwen, waardoor
als gevolg waarvan (een) de wervelslagader(s) van die [slachtoffer] is of zijn gescheurd, hetgeen heeft geleid tot een subarachnoïdale bloeding en/ofdie [slachtoffer] (met het hoofd) op de grond is gevallen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het meer subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd een beslissing te nemen inzake de vordering van de benadeelde partij.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak primair en subsidiair tenlastegelegde
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van het primair en subsidiair tenlastegelegde te kunnen komen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging meer subsidiair ten laste gelegde
De raadsman heeft namens de verdachte bepleit dat zijn cliënt van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Zijn cliënt ontkent de in de tenlastelegging omschreven feitelijke gedragingen; hij heeft geen handeling ondernomen waardoor het slachtoffer [slachtoffer] ten val is gekomen en het dossier bevat ook onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring van de tenlastelegging – inclusief het meer subsidiair ten laste gelegde - te kunnen komen
.
Vaststelling van de feiten
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep komt het hof tot de volgende vaststelling van hetgeen zich op 12 januari 2015 in Rotterdam heeft voorgedaan.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij op 12 januari 2015 naar [slachtoffer] is gegaan, om hem aan te spreken op werkzaamheden die hij verricht zou hebben aan de auto van de verdachte. Volgens de verdachte had hij [slachtoffer] een bedrag van € 450,- betaald, terwijl [slachtoffer] de afgesproken reparatie niet of niet goed had uitgevoerd. De verdachte heeft [slachtoffer] ontmoet op de Bovendijk in Rotterdam. Tussen de verdachte en [slachtoffer] is ter plekke een woordenwisseling ontstaan met duw- en trekwerk. Het slachtoffer is uiteindelijk op enig moment op de grond gevallen.
Getuige [getuige] heeft op 12 januari tegenover de politie verklaard dat hij hoorde dat twee mannen een woordenwisseling hadden. Hij hoorde de mannen schelden en zag dat ze aan elkaar aan het duwen en trekken waren. Ineens was het stil, en toen de getuige opnieuw naar de mannen keek, zag hij één van de mannen op de grond liggen. De getuige is met zijn vader [getuige 2] naar de man toegelopen. [getuige 2] heeft geprobeerd de man te reanimeren. Tevens heeft hij het alarmnummer gebeld.
Gelet op het vorenstaande stelt het hof vast dat de verdachte en het slachtoffer een woordenwisseling hebben gehad, waarbij sprake was van duw- en trekwerk en waarbij het slachtoffer uiteindelijk op de grond is gevallen.
Slachtoffer [slachtoffer] is op 13 januari 2015 overleden in het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam. Uit het rapport van arts patholoog Buiskool blijkt het volgende. Bij de sectie werden de letsels sub A7 (aan het hoofd, de nek en de hals), een ruptuur van de rechter arteria vertebralis (slagader die aan de rechterzijde deels door en langs de halswervelkolom verloopt en via het achterhoofdsgat de schedelholte binnentreedt; sub A9) en de letsels sub A11 vastgesteld die bij leven waren ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch botsend geweld, zoals bij stoten, slaan, stompen, schoppen, vallen, tegen structuren aankomen kunnen worden opgeleverd. Haar conclusie ten aanzien van het overlijden luidt als volgt:
“Het overlijden van slachtoffer [slachtoffer] wordt verklaard door verwikkelingen van een subarachnoïdale bloeding (bloedcollectie onder het spinnewebvlies) ontstaan door een traumatische ruptuur van de arteria vertebralis rechts ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch botsend geweld aan het hoofd, de hals en de nek”.
In een aanvullend rapport heeft de arts patholoog antwoord gegeven op 2 hypothesen die de officier van justitie aan haar had voorgelegd. Uit haar antwoorden blijkt dat zij de kans dat het letsel is ontstaan door een versnelde val van het slachtoffer als gevolg van een (onverhoedse) duw/stoot/slag tegen het hoofd waarschijnlijker achtte dan dat het letsel ontstaan was door een val uit staande positie door een duw tegen het lichaam. Ook achtte zij het ontstaan van het letsel waarschijnlijker door een versnelde val van het slachtoffer als gevolg van een (onverhoedse) duw/stoot/slag tegen het hoofd dan door een val door rennen en (daarna) struikelen.
Zij heeft dit onderbouwd met de volgende opmerkingen:
Bij een val uit staande positie door een duw tegen het lichaam, hetgeen geïnterpreteerd wordt als niet een duw tegen het hoofd, zal iemand geneigd zijn de val op te vangen. De kans op een beschadiging van de halswervelslagader is dan zeer gering.
Onder hypothese A (het letsel is ontstaan als gevolg van een val door rennen en (daarna) struikelen) zal iemand geneigd zijn de val op te vangen. De kans op een beschadiging van de halswervelslagader is dan zeer gering.
Conclusie
Op basis van het vorenstaande concludeert het hof dat tussen de verdachte en slachtoffer [slachtoffer] een woordenwisseling heeft plaatsgevonden waarbij ook sprake was van duw- en trekwerk. De arts patholoog heeft vastgesteld dat bij het slachtoffer sprake was van een traumatische ruptuur van de arteria vertebralis rechts ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch botsend geweld aan het hoofd, de hals en de nek. Het hof concludeert hieruit dat de verdachte tijdens het duw- en trekwerk het slachtoffer op enig moment tegen het hoofd of de hals heeft geduwd en/of geslagen, waardoor het slachtoffer ten val is gekomen. Het duwen en/of slaan tegen het hoofd of de hals onder de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, kwalificeert het hof als mishandeling. Een en ander gebeurde tijdens een woordenwisseling met duw- en trekwerk en heeft dus pijn veroorzaakt alsmede het geconstateerde letsel. Op basis van de bevindingen van voornoemde arts patholoog, concludeert het hof voorts dat er een causaal verband is tussen de mishandeling, de traumatische ruptuur van de arteria vertebralis rechts en de dood van het slachtoffer. Nu de tenlastelegging het woord ‘hals’ niet bevat en de hals onderdeel uitmaakt van het lichaam, zal het hof bewezen verklaren dat de verdachte het slachtoffer tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geduwd en/of geslagen/gestompt.
Het alternatieve scenario waarop de verdachte zich heeft beroepen en dat inhoudt dat het slachtoffer ten val is gekomen doordat hij is gestruikeld nadat hij zich van de verdachte had losgerukt, is naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk geworden, met name nu de arts patholoog in haar aanvullend rapport heeft geconcludeerd dat het waarschijnlijker is dat het aangetroffen letsel ontstaan is door een versnelde val van het slachtoffer als gevolg van een (onverhoedse) duw/stoot/slag tegen het hoofd dan dat het ontstaan is als gevolg van een val door rennen en (daarna) struikelen. Voorts vindt de verklaring van de verdachte wat betreft het struikelen geen steun in het dossier.
Het hof acht het meer subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
meer subsidiair:
hij op
of omstreeks12 januari 2015 te Rotterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
(op/tegen het hoofd en/of lichaam
)te slaan en/of te stompen en/of (met kracht) te duwen, waardoor
als gevolg waarvan (een) dewervelslagader(s)van die [slachtoffer] isof zijngescheurd, hetgeen heeft geleid tot een subarachnoïdale bloeding en/ofdie [slachtoffer]
(met het hoofd)op de grond is gevallen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft verklaard dat hij naar het latere slachtoffer is toegegaan om verhaal te halen over een reparatie aan zijn auto die het slachtoffer niet of niet goed verricht zou hebben. Hij heeft het slachtoffer ontmoet op de Bovendijk in Rotterdam, waar vervolgens wederzijds duw- en trekwerk heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft hierbij het slachtoffer uiteindelijk zodanig fors geraakt, dat diens halswervelslagader is gescheurd ten gevolge waarvan hij is komen te overlijden. Aldus is aan het slachtoffer het meest kostbare bezit, het leven, ontnomen. Daarbij is de moeder van het slachtoffer, zoals blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring, een verschrikkelijk en onherstelbaar leed aangedaan. Feiten als het onderhavige brengen gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 november 2017, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van gewelds- en vermogensdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen het de persoon van de verdachte betreffende Reclasseringsadvies opgemaakt d.d. 31 maart 2015 door mevr. R. van Toorn en mevr. S.M. Zorg, waarin wordt geadviseerd tot een ambulante behandeling gericht op agressieproblematiek alsmede het “Voortgangsverslag toezicht” opgemaakt d.d. 7 december 2016, waaruit blijkt dat de verdachte zich in het kader van het schorsingstoezicht - ondanks dat hij zich niet kon vinden in de diagnose en het behandelplan - heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarde van behandeling bij De Waag.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte meer subsidiair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 1.000,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van het meer subsidiair bewezen verklaarde een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen bij “De Waag" of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen voor agressieproblematiek.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. H.J.M. Smid-Verhage, mr. G. Knobbout en mr. R.J. de Bruijn, in bijzijn van de griffier mr. K. Oosterhof.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 december 2017.