Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam 2] namens de raad;
- [naam 3] namens de gecertificeerde instelling;
- de advocaat van de vader.
3.De feiten
- uit de moeder is geboren [naam 4] , geboren op [geboortedatum] te
- bij beschikking van 23 januari 2014 is de ondertoezichtstelling van de toen nog
- de minderjarige is direct na haar geboorte met een spoedmachtiging uit huis geplaatst en verblijft sindsdien in het huidige, perspectief biedende pleeggezin;
- bij beschikking van 10 maart 2017 heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, Jeugdbescherming west als gecertificeerde instelling vervangen door de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te Rotterdam;
- Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering heeft zich bij brief van 6 juni 2017 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.
4.De omvang van het geschil
- het hoger beroep gegrond te verklaren;
- de raad en de gecertificeerde instelling niet-ontvankelijk te verklaren in het initiële
- te bepalen dat, naar het hof begrijpt, de gecertificeerde instelling dient te werken aan een thuisplaatsing binnen drie maanden, althans binnen een termijn als het hof in goede
- op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een deskundige te benoemen en te bepalen dat onderzoek dient te worden uitgevoerd naar de mogelijkheden en voorwaarden voor een thuisplaatsing van de minderjarige.
5.De motivering van de beslissing
(‘family life’)niet gerechtvaardigd kan zijn als niet eerst alle middelen zijn benut en onsuccesvol zijn gebleken. Enkel tijdsverloop kan daarom een inbreuk op ‘family life’ niet rechtvaardigen. De ouders is onvoldoende kans geboden en er is te snel geconcludeerd dat thuisplaatsing niet meer mogelijk zou zijn. Het is de wens van de moeder dat de minderjarige de kans wordt geboden om op te groeien bij haar ouders en haar (inmiddels) wel thuiswonende zusjes. Bovendien wordt de minderjarige niet in haar belangen geschaad indien de moeder het gezag over haar behoudt. De moeder wil immers een zo diep mogelijke band met de minderjarige. De gezagsbeëindigende maatregel staat daaraan in de weg.
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de
ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
6.De beslissing
K.T.J.M. Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. B.L. Lok als griffier en is op 24 januari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.