ECLI:NL:GHDHA:2018:1185

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
200.219.490/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil betreffende opheffing van beslag op woning na verkoop en overdracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door de vrouw tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag. De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht om opheffing van een executoriaal beslag dat door de man op hun gezamenlijke woning was gelegd. Dit beslag was gelegd wegens vorderingen van de man op de vrouw, waaronder teveel betaalde alimentatie. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de vrouw afgewezen en bepaald dat de man kan overgaan tot verkoop en levering van de woning.

De vrouw is in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis. Tijdens de procedure heeft het hof vastgesteld dat de woning inmiddels is verkocht en dat de beslagen zijn opgeheven. Hierdoor heeft de vrouw geen belang meer bij haar vorderingen, die gericht waren op het opheffen van de beslagen en het verbieden van nieuwe beslagen. Het hof concludeert dat de vrouw geen belang meer heeft bij het hoger beroep, aangezien de situatie inmiddels is veranderd door de verkoop van de woning.

Het hof bekrachtigt daarom het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken op 27 maart 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.219.490/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/09/531490/ KG ZA 17-535

arrest d.d. 27 maart 2018

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N. Çiçek te Den Haag,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. drs. H. Durdu te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 12 juli 2017 is de vrouw in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van 23 juni 2017 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, team handel, hierna: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de voorzieningenrechter daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
De vrouw heeft bij memorie van grieven vijf grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven weersproken.
Appellante heeft haar procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1.Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
Enkele relevante feiten
2. Partijen zijn [in] 1990 te Turkije met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 11 december 2009, hersteld bij beschikking van 19 februari 2010, is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
3. Partijen hebben gedurende hun huwelijk in gezamenlijke eigendom verkregen een woning aan de [adres] (hierna ook: de woning). In het kader van de afwikkeling van het huwelijksgoederenregime naar Turks recht is bij beschikking van 8 juli 2010 van de rechtbank Den Haag, in zoverre bekrachtigd door het hof Den Haag bij beschikking van 1 juni 2011, de woning toegedeeld aan de vrouw, onder de vaststelling dat op haar de verplichting rust om voor haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen de op de woning rustende hypothecaire geldlening en de verplichting zich in te spannen om de man te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van die lening.
4. Bij exploot van 27 maart 2017 heeft de man executoriaal beslag laten leggen op de woning aan de [adres] – onder meer – wegens vorderingen op de vrouw van € 3.926,92 wegens teveel betaalde alimentatie en € 10.000,- ter zake van verbeurde dwangsommen. Dat exploot is op 30 maart 2017 aan de vrouw betekend.
5. De vrouw heeft in eerste aanleg opheffing van de gelegde beslagen gevraagd, hetgeen door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis van 23 juni 2017 is afgewezen. Voorts heeft de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis bepaald dat de man kan overgaan tot verkoop en levering van de woning te [adres] .
Vordering vrouw
6. De vrouw vordert dat het dit hof moge behagen het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
A.de man te veroordelen de ten laste van de vrouw gelegde executoriale beslagen op:
“de onroerende zaak met omschrijving wonen (appartement), plaatselijk bekend als [adres] , kadastraal bekend als ’ [volgt nummer] ;
en op:
“de onroerende zaak met omschrijving wegen, plaatselijk bekend als [adres] , kadastraal bekend als ’ [volgt nummer] ”;
binnen twee dagen na het in deze te wijzen arrest op te heffen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag waarop hij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
B.zolang niet voldaan is aan het dictum van het vonnis van 10 februari 2016 van de rechtbank Den Haag, de man te verbieden om opnieuw over te gaan tot het leggen van beslag zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag waarop hij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
subsidiair:
C.in het geval wordt bepaald dat de vrouw niet heeft voldaan aan het dictum van het vonnis van 10 februari 2016 van de rechtbank Den Haag, de verbeurde dwangsommen te matigen tot een maximumbedrag van € 250,- en wegens de beperkte omvang van de verbeurde dwangsommen de in sub a. gevorderde opheffing van het beslag op de onroerende zaak alsnog toe te wijzen;
primair en subsidiair:
D.de reconventionele vorderingen van de man af te wijzen;
E.de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten.
Verweer man
7. De man voert verweer en vordert dat dit hof, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de uitspraak van de rechtbank te Den Haag in eerste aanleg in stand laat;
II. alle verzoeken van de vrouw integraal afwijst.
Belang vrouw bij hoger beroep
8. Het hof overweegt als volgt. De advocaat van de vrouw heeft bij H-formulier, berichtdatum 19 oktober 2017, aan het hof toegestuurd een koop-verkoopovereenkomst met betrekking tot de woning [adres] . Deze koop-verkoopovereenkomst is getekend door de man en de vrouw alsmede de makelaars. Uit de begeleidende brief volgt dat de advocaat een kopie van de brief en overeenkomst heeft gestuurd aan de advocaat van de man.
9. Voorts heeft de advocaat van de man aan het hof bij H-formulier, berichtdatum 21 december 2017, een nota van afrekening van de notaris aan het hof toegestuurd. De vrouw heeft hierop bij H-formulier met berichtdatum 21 december 2017 gereageerd.
10. Uit vorenstaande stukken blijkt dat de woning inmiddels is verkocht en geleverd en dat in het kader van deze verkoop en levering de op de woning gelegde beslagen zijn opgeheven. De vrouw geeft zelf in haar reactie op voornoemde nota van afrekening van de notaris aan: “Omdat de man en de vrouw beslag hebben laten leggen op de echtelijke woning, moesten de beslagen opgeheven worden.”.
11. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen leidt het hof af dat de door de man gelegde beslagen, waarover het in het onderhavige hoger beroep gaat, door de man zijn opgeheven.
12. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw geen belang meer bij de vorderingen nu de woning reeds is verkocht en in eigendom overgedragen en de beslagen zijn opgeheven. Immers, de vorderingen van de vrouw zien op het opheffen door de man van de op de woning gelegde beslagen dan wel een verbod tot het leggen van nieuwe beslagen (petitum A. en B.) alsmede op de verkoop en levering van de woning (petitum C. en D.).
13. Nu de vrouw geen belang meer heeft bij haar hoger beroep zal het hof het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 23 juni 2017 tussen partijen gewezen bekrachtigen onder aanvulling van de gronden.
Proceskosten
14. Aangezien sprake is van ex-echtgenoten ziet het hof aanleiding om de proceskosten te compenseren.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 23 juni 2017 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, team handel, tussen de partijen gewezen;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en F. Ibili en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2018 in aanwezigheid van de griffier.