ECLI:NL:GHDHA:2018:1183

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
200.197.747/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwikkeling echtscheiding en bewijslevering contante betaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de afwikkeling van een echtscheiding tussen [de man] en [de vrouw]. De man had in het echtscheidingsconvenant uit 2010 afgesproken een bedrag van € 110.000,- aan de vrouw te betalen, waarvan hij stelt dat hij op 15 augustus 2011 een contante betaling van € 40.000,- heeft gedaan. De vrouw betwist deze betaling en stelt dat de man hiervoor niet heeft getekend. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de man niet is geslaagd in het bewijs van deze betaling, wat de man in hoger beroep aanvecht. Het hof heeft vastgesteld dat de bewijslevering in eerste aanleg niet voldoende was en dat het deskundigenonderzoek naar de handtekening op de kwitantie niet aan de eisen voldeed. Het hof heeft daarom besloten om een nieuw deskundigenonderzoek te gelasten en de zaak aan te houden voor verdere behandeling. De partijen zullen ook als getuigen worden gehoord om meer duidelijkheid te krijgen over de beweerde betaling en de omstandigheden rondom de echtscheiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.197.747/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/10/454982/ HA ZA 14-714
arrest d.d. 27 maart 2018 (bij vervroeging)
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [de man] ,
advocaat: mr. P.P. Bergers te Barendrecht,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [de vrouw] ,
advocaat: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen te Utrecht.

1.Het geding

Nadat partijen hebben afgezien van de in het tussenarrest van dit hof van 4 oktober 2016 bepaalde comparitie na aanbrengen zijn de volgende proceshandelingen verricht:
  • Memorie van grieven genomen op 6 december 2016
  • Memorie van antwoord genomen op 8 februari 2017
  • Akte aan de zijde van appellant op 28 maart 2017
  • Antwoord-akte aan de zijde van geïntimeerde op 9 mei 2017
  • H12-formulier met twee producties van appellant van 6 juli 2017
  • Partijen hebben de processtukken gefourneerd
  • Mondeling pleidooi gehouden op 18 augustus 2017 waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Tenslotte is arrest bepaald.

2.De achtergrond en het bestreden vonnis

2.1
Tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten is door partijen niet gegriefd zodat het hof daarvan zal uitgaan. [de man] en [de vrouw] zijn met elkaar gehuwd geweest. Als onderdeel van het echtscheidingsconvenant dat tussen partijen is opgemaakt in 2010 is bepaald dat [de man] aan [de vrouw] een bedrag van € 110.000,- diende te betalen als compensatie voor de overwaarde van de aan [de man] toegedeelde echtelijke woning.
2.2
[de vrouw] stelt als onderdeel van de overeengekomen betaling in termijnen van de vordering van [de man] op 15 augustus 2011 contanten ten bedrage van € 40.000,- te hebben overhandigd aan [de man] die voor ontvangst daarvan getekend heeft. Alle latere (deel)betalingen hebben giraal/bancair plaatsgevonden. [de vrouw] heeft deze betaling betwist.
2.3
Voor het procesverloop in eerste aanleg verwijst het hof naar het tussenvonnis van de rechtbank van 8 april 2015 waarbij een (schrift)deskundige is benoemd, de rolbeslissing van 17 juni 2015, het tussenvonnis van 8 april 2016, waarbij [de man] opgedragen te bewijzen is dat hij op 15 augustus 2011 een bedrag van € 40.000,- aan [de vrouw] contant heeft betaald en het eindvonnis van 11 mei 2016 waarin hij niet geslaagd geacht is in het hem opgedragen bewijs.
2.4
Uit het bestreden eindvonnis citeert het hof de volgende overwegingen:
“2.8 De rechtbank acht de man niet geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.8.1
Het bewijs is niet geleverd door de enkele verklaring van [zus van de man] . Deze verklaring is op essentiële punten onvoldoende precies. Blijkens die verklaring is [zus van de man] er niet bij geweest toen de man het geld bij de bank heeft opgehaald. Ook heeft zij verklaard dat zij in de woonkamer is gebleven toen de man in de aangrenzende keuken het geld aan de vrouw heeft overgedragen, zodat zij dit maar in beperkte mate heeft kunnen waarnemen. Evenmin heeft [zus van de man] vanuit haar positie nauwkeurig kunnen waarnemen welk papier de vrouw heeft getekend. Daarbij weegt ook mee dat [zus van de man] in eerste instantie heeft verklaard dat de vrouw geen papier heeft getekend en pas nadat de rechter haar daarop doorvroeg heeft verklaard dat de vrouw een papier heeft getekend dat de man van te voren had klaargemaakt. Voorts is van belang dat [zus van de man] na doorvragen van de rechter teruggekomen is op haar verklaring dat zij na het aanhangig maken van de procedure niet met de man over de procedure heeft gesproken.
2.8.2
Daarbij is er onvoldoende ander bewijs in het geding gebracht dat haar verklaring ondersteunt. Niet alleen staat tegenover deze verklaring de verklaring in contra-enquête, maar ook terzake van de overgelegde kwitantie bestaan veel inconsistenties. Daarbij overweegt de rechtbank dat het deskundigenonderzoek ‘inconclusive’ was. Voorts overweegt de rechtbank dat de man bij conclusie van antwoord heeft gesteld dat de vrouw de gehele tekst van de kwitantie heeft geschreven en vervolgens ter comparitie namens de man is verklaard dat het handgeschreven deel van de kwitantie van de hand van de man is en de handtekening van de vrouw is. Verder heeft de man ter comparitie in eerste instantie verklaard dat hij dit bedrag de dag voor de betaling (14 augustus 2011) van de bank heeft gehaald. Nadat hij erop gewezen is dat dit een zondag is geweest, heeft hij verklaard dat hij dit bedrag de dag erna op maandag 15 augustus 2011 van de bank heeft gehaald. Voorts heeft de man niet duidelijk gemaakt waarom hij in 2011 een bedrag van € 40.000,- heeft betaald, terwijl partijen hadden afgesproken dat in termijnen van € 25.000,- per jaar zou worden betaald en in augustus 2011 bovendien nog geen betalingsachterstand van € 40.000,- bestond. Bovendien heeft de man eerdere aflossingen steeds giraal betaald, waarmee een daarvan afwijkende contante betaling minder aannemelijk is te achten.
2.8.3
De man heeft nagelaten zichzelf als getuige te horen, zodat zijn verklaring niet tot (aanvullend) bewijs kan strekken en de man de gelegenheid voorbij heeft laten gaan onder ede te verklaren over voornoemde inconsistenties.
2.8.4
De man heeft betoogd dat aan de juistheid van de verklaring van [getuige twee] in de contra-enquête getwijfeld kan worden, omdat [getuige twee] heeft verklaard dat hij niet aan crowdfunding doet, terwijl blijkt dat [getuige twee] wel crowdfundingsverzoeken heeft gedaan. Voor het bijeen te brengen bewijs is dit niet relevant, omdat de bewijsopdracht niet ziet op de vraag of [getuige twee] al dan niet aan crowdfunding heeft gedaan…..”

3.Beoordeling van het hoger beroep

3.1
[de man] heeft een zestal grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis. [de vrouw] heeft voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld. De grieven van [de man] betreffen – voor zover in dit stadium van de hoger beroep procedure van belang – het oordeel van de rechtbank dat hij niet geslaagd is in het hem opgedragen bewijs. [de man] komt zowel op tegen de bewijswaardering door de rechtbank als tegen de omstandigheid dat de rechtbank hem niet toegestaan heeft om getuigen te horen die zouden kunnen verklaren over eerder frauduleus handelen van [de vrouw] . Met het oog op het navolgende laat het hof de overige grieven in het principale appel en het voorwaardelijke incidentele appel vooralsnog buiten behandeling.
Ambtshalve overweging hof
3.2
In eerste aanleg is bij tussenvonnis van 8 april 2015 een deskundigenbericht gelast over de vraag of de handtekening op de door [de man] in het geding gebrachte kwitantie van de vrouw is - en zo ja - met welke mate van waarschijnlijkheid dat antwoord gegeven kan worden. Tot deskundige is door de rechtbank benoemd de heer [naam] van Verilabs. Op 27 augustus 2015 heeft Verilabs een Engelstalig deskundigenbericht, uitgebracht door [naam] van het bedrijf LGC, toegestuurd aan partijen en blijkens de aanbiedingsbrief van Verilabs ook aan de rechtbank. Bij r gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep hebben partijen eensluidend verklaard geen concept-rapport van de deskundige te hebben ontvangen, dat zij geen gelegenheid hebben gekregen om vragen of opmerkingen te stellen/maken en dat hen ook geen uitleg is verstrekt over de vraag waarom het deskundigenbericht door een andere deskundige dan de door de rechtbank benoemde is uitgebracht. Het deskundigenbericht voldoet daarmee niet aan de in redelijkheid daaraan te stellen eisen voor wat betreft de wijze van totstandkoming zoals deze eisen onder meer vastgelegd zijn in de Leidraad deskundigen in civiele zaken en de Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken. Het hof stelt verder vast dat de conclusies die in het rapport van de deskundige worden getrokken niet onderbouwd of toegelicht zijn. Het hof is daarom van oordeel dat het deskundigenbericht in deze vorm en gelet op de hiervoor geschetste wijze van totstandkoming niet kan – en ook niet mag - bijdragen aan de oordeelsvorming in deze zaak. Reeds om die reden kan het bestreden vonnis niet in stand blijven, althans niet voor wat betreft de motivering van de bewijswaardering, nu de rechtbank daarin het deskundigenrapport heeft betrokken. Het hof zal dan ook ambtshalve op de voet van artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een nieuw deskundigenbericht gelasten.
3.3
Het hof stelt zich het verdere verloop van de hoger beroep procedure als volgt voor. Indien het uit te brengen deskundigenbericht geen of onvoldoende uitsluitsel geeft over de vraag of de handtekening op de kwitantie al dan niet van de vrouw is, zal het hof eerst partijen zelf als getuigen onder ede horen en wellicht ook de in eerste instantie gehoorde [naam] , zus van appellant. Indien dan nog noodzakelijk zal het hof beslissen op het bewijsaanbod van [de man] zoals in hoger beroep herhaald en gespecificeerd met betrekking tot het horen van getuigen die volgens [de man] kunnen verklaren over beweerdelijk eerder frauduleus handelen van [de vrouw] . Anders dan kennelijk de rechtbank is het hof voorshands de mening toegedaan dat als vast zou komen te staan dat [de vrouw] bij meerdere gelegenheden heeft gefraudeerd dat deze omstandigheid meegewogen dient te worden bij de waardering van de door haar ter comparitie in eerste aanleg afgelegde respectievelijk als getuige nog af te leggen verklaring.
3.4
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de persoon en het aantal van de door het hof te benoemen deskundige(n) en de aan de deskundige(n) te stellen vragen waarbij het hof voorshands geen aanleiding ziet om andere vragen te stellen aan de deskundige(n) dan die in overweging 5.1 van het tussenvonnis van de rechtbank van 8 april 2015 zijn vermeld. Partijen dienen tevens het hof te informeren over de vraag waar de originele kwitantie en het door de eerdere deskundige ingezamelde referentiemateriaal zich bevinden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rolzitting van
dinsdag 24 april 2018voor uitlating partijen zoals bedoeld in overweging 3.4 van dit tussenarrest;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Wachter, A.H.N. Stollenwerck en A.R.J. Mulder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2018 in aanwezigheid van de griffier.