ECLI:NL:GHDHA:2018:1171

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
22-005438-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van drugshandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1978, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden voor het telen en/of verkopen van verdovende middelen, waaronder heroïne en cocaïne. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden bevestigd, maar het hof oordeelde anders.

Tijdens de zittingen in hoger beroep op 30 maart 2018 werd het bewijs tegen de verdachte kritisch bekeken. Het hof concludeerde dat het enkele feit dat er celmateriaal van de verdachte was aangetroffen op stucmessen in de woning waar de drugs werden aangetroffen, niet voldoende was om tot een bewezenverklaring te komen. De bewijswaarde van de DNA-mengprofielen was beperkt, vooral omdat er geen hoofdprofiel van de verdachte was vastgesteld. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de verdachte opzettelijk de drugs had bewerkt of aanwezig had gehad.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij, omdat de omstandigheden en het bewijs niet wettig en overtuigend bewezen dat hij de ten laste gelegde feiten had gepleegd. De getuigenverklaringen en de omstandigheden rondom de inval door de politie gaven geen steun aan de beschuldigingen. Het hof concludeerde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor de hem ten laste gelegde feiten en sprak hem vrij.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-005438-16
Parketnummer: 10-690200-15
Datum uitspraak: 13 april 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 december 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortejaar] 1978,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
30 maart 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd. De advocaat-generaal heeft in repliek gesteld zich niet te verzetten tegen oplegging van een maximale taakstraf en forse voorwaardelijke gevangenisstraf.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juli 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 361 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 482 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is, gezien de processtukken en gelet op het onderzoek ter terechtzitting, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd.
Het hof overweegt in dat verband het navolgende.
In de bemonsteringen van een tweetal stucmessen, die in de kamer lagen waar zich (onder meer) de verdovende middelen bevonden, is celmateriaal van minimaal vier personen, waaronder de verdachte, aangetroffen. De bewijswaarde van dergelijke DNA-mengprofielen is evenwel beperkt, hetgeen des te meer geldt indien daarbij - zoals in casu - geen DNA-hoofdprofiel van de verdachte is vastgesteld en het bovendien – zoals, naar het hof begrijpt, in casu – biologische contactsporen betreft. Daarenboven gaat het bij de conclusie - inhoudende dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de mengprofielen celmateriaal van de verdachte en drie willekeurige personen bevatten dan dat deze mengprofielen celmateriaal van vier willekeurige personen bevatten – slechts om een conclusie op bronniveau, waarbij de mate van waarschijnlijkheid van primaire, secundaire of zelfs tertiaire overdracht niet is onderzocht.
Het gegeven, dat in bedoelde bemonsteringen celmateriaal van de verdachte is aangetroffen, kan op zich derhalve niet tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde leiden. Ook overigens is onvoldoende bewijs voorhanden voor een bewezenverklaring. De verdachte bevond zich op de ten laste gelegde datum weliswaar in de desbetreffende woning aan de [adres] te Rotterdam, en is na de inval door de politie op een balkon van een naastgelegen woning aangetroffen, maar die omstandigheden kunnen niet de conclusie wettigen dat hij op of rond de ten laste gelegde datum opzettelijk heroïne en/of cocaïne heeft bewerkt of aanwezig heeft gehad. De eerdergenoemde resultaten van het DNA-onderzoek maken dit niet anders. Getuige [getuige] - die heeft verklaard dat er sinds een half jaar “Marokkaanse buren”, twee mannen, op de [adres] wonen en dat die buurmannen, die hij ten tijde van de inval door de politie in zijn woonkamer aantrof, hem verzochten daar tien minuten te mogen blijven omdat de politie hen zocht – is nimmer met (een foto van) de verdachte en/of de met de verdachte aangehouden mannelijke medeverdachte geconfronteerd.
Het vorenstaande leidt dan ook tot de slotsom dat de verdachte van het ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden,
mr. L.A.J.M. van Dijk en mr. A.J.M. Kaptein, in bijzijn van de griffier mr. M.S. Ferenczy.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 april 2018.