ECLI:NL:GHDHA:2018:1170

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
22-001560-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake bedreiging met de dood

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1999, werd beschuldigd van bedreiging met de dood van een jongen op een ontmoetingsplaats voor jongeren in Leidschendam op 14 november 2016. De verdachte had dreigende woorden geuit, waarin hij aangaf een mes of pistool te zullen gebruiken. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren met een proeftijd van twee jaar, waaraan bijzondere voorwaarden waren verbonden. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep bevestiging van het vonnis, maar het hof oordeelde dat de eerdere straf niet in verhouding stond tot de ernst van het feit. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond en de verplichting tot het volgen van onderwijs. Het hof heeft ook vastgesteld dat de verdachte eerder onherroepelijk was veroordeeld voor strafbare feiten, wat de ernst van de huidige zaak onderstreept. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf gegrond verklaard, omdat de verdachte de algemene voorwaarde niet had nageleefd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een passende reactie op de bedreiging en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001560-17
Parketnummers: 10-233620-16 en 10-732108-14 (TUL)
Datum uitspraak: 8 mei 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 4 april 2017 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1999,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 24 april 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 40 uren, met een proeftijd van 2 jaren. Aan deze voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf zijn bijzondere voorwaarden verbonden, een en ander zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen op de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 10-732108-14 voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2016 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik haal zo een mes of een pistool uit mijn tas en schiet je zo door je hoofd heen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de in dat vonnis vermelde bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat als bijzondere voorwaarden aan de verdachte zullen worden opgelegd een meldplicht bij en begeleiding door Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, alsmede het volgen van onderwijs.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks14 november 2016 te Leidschendam
, gemeente Leidschendam-Voorburg[aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik haal zo een mes of een pistool uit mijn tas en schiet je zo door je hoofd heen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op de bewezenverklaarde wijze heeft de verdachte zich op een ontmoetingsplaats voor jongeren schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood van een aldaar aanwezige jongen. Deze jongen heeft zich hierdoor bedreigd gevoeld. Een feit als het onderhavige versterkt bovendien de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 april 2018, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer acht geslagen op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 6 april 2018, opgesteld en ondertekend door C. van Oosten, raadsonderzoeker.
Het hof stelt ambtshalve vast dat de ontvangst van het dossier van de rechtbank door het gerechtshof niet binnen zes maanden na het instellen van het hoger beroep heeft plaatsgevonden, maar na 8,5 maand. Dit leidt tot een schending van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Gelet echter op de beperkte omvang van de aan de verdachte op te leggen straf, het hof aan dit verzuim geen gevolgen.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat aan de ernst van het bewezenverklaarde feit onvoldoende recht wordt gedaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf. Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na vermelde duur een passende en geboden reactie vormt. Aan het voorwaardelijk aan de verdachte op te leggen strafdeel verbindt het hof de na te melden bijzondere voorwaarden.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2015, gewezen onder parketnummer 10-732108-14, is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met bevel dat die taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof gelast daarom de gevorderde tenuitvoerlegging.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.

Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 (tien) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op de door Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen tijdstippen te melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang deze instelling dit noodzakelijk acht.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde gedurende de proeftijd wordt verplicht om een zinvolle dagbesteding te hebben in de vorm van (vrijwilligers)werk en/of opleiding, zolang Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2015, gewezen onder parketnummer 10-732108-14, te weten van een
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagenjeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. J.A.C. Bartels en mr. R.J. de Bruijn, in bijzijn van de griffier mr. M.T. Sluis.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 mei 2018.