ECLI:NL:GHDHA:2018:1156

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
22-004148-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens opzetheling van vijf fietsen met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1991, was in hoger beroep ingesloten en werd beschuldigd van opzetheling van vijf fietsen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 4 februari 2016 tot en met 24 maart 2016 meerdere fietsen heeft verworven, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze door misdrijf verkregen waren. In eerste aanleg was de verdachte voor enkele tenlasteleggingen vrijgesproken, maar voor andere werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding door Brijder Verslavingszorg. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door benadeelde partijen, die door het hof zijn toegewezen. De verdachte is aansprakelijk gesteld voor de schade die door zijn handelen is veroorzaakt, en moet bedragen aan de Staat betalen ten behoeve van de slachtoffers. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004148-17
Parketnummer: 09-060504-17
Datum uitspraak: 2 mei 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 23 juni 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1991,
ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven [adres],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep ingesloten op het politiebureau.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 18 april 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 5 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4 en 5 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
In eerste aanleg is kennelijk abusievelijk geen beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 4 februari 2016 tot en met 5 februari 2016 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (van het merk Hollandia), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 4 februari 2016 tot en met 6 februari 2016 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, een goed te weten een fiets (van het merk Hollandia) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 3 maart 2016 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (van het merk De Fietsfabriek), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 maart 2016 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, een goed te weten een fiets (van het merk De Fietsfabriek) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
hij op of omstreeks 7 maart 2016 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (van het merk Bikkel), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 maart 2016 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, een goed te weten een fiets (van het merk Bikkel) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij op of omstreeks 22 maart 2016 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, een goed te weten een elektrische fiets/E-bike (van het merk Sachs) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
5.
hij op of omstreeks 24 maart 2016 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (van het merk Avant), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 4] en/of [benadeelde partij 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 maart 2016 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, een goed te weten een fiets (van het merk Avant) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 5 primair ten laste gelegde, dat het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4 en 5 subsidiair bewezen zal worden verklaard, dat de verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde begeleiding van Brijder, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, en verplicht reclasseringstoezicht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 5 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4 en 5 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 4 februari 2016 tot en met 6 februari 2016 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, een goed te weten een fiets (van het merk Hollandia) heeft verworven, voorhanden gehad
,en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist
, althans redelijkerwijs moest vermoeden,dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
subsidiairhij op of omstreeks 3 maart 2016 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, een goed te weten een fiets (van het merk De Fietsfabriek) heeft verworven, voorhanden gehad
,en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist
, althans redelijkerwijs moest vermoeden,dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.
subsidiairhij op of omstreeks 7 maart 2016 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, een goed te weten een fiets (van het merk Bikkel) heeft verworven, voorhanden gehad
,en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist
, althans redelijkerwijs moest vermoeden,dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij op of omstreeks 22 maart 2016 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, een goed te weten een elektrische fiets/E-bike (van het merk Sachs) heeft verworven, voorhanden gehad
,en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist
, althans redelijkerwijs moest vermoeden,dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
5.
subsidiairhij op of omstreeks 24 maart 2016 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, een goed te weten een fiets (van het merk Avant) heeft verworven, voorhanden gehad
,en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist
, althans redelijkerwijs moest vermoeden,dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4 en 5 subsidiair bewezen verklaarde levert op:

opzetheling, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzetheling van vijf fietsen. De diefstallen die aan deze heling voorafgingen, hebben inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de eigenaren en hen is overlast bezorgd. Door heling wordt in een afzetmarkt voor deze goederen voorzien, waarbij ook indirect van het misdrijf van een ander wordt geprofiteerd. Dat heeft de verdachte, zoals blijkt uit de ter terechtzitting afgelegde verklaring, ook gedaan. Het hof rekent verdachte aan dat hij slechts heeft gehandeld uit financieel gewin.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte te kennen gegeven dat hij zijn leven een andere wending wil geven en dat hij door Brijder wil worden begeleid om van zijn cocaïneverslaving af te komen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Ondanks dat door de reclassering niet een daartoe strekkend strafadvies is gegeven, zal het hof aan de voornoemde straf de gevorderde bijzondere voorwaarde verbinden, nu de verdachte zich uitdrukkelijk bereid heeft verklaard om begeleiding door Brijder te accepteren en de aanwijzingen van de reclassering op te volgen.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 164,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. Daartoe heeft de raadsvrouw van de verdachte onder meer aangevoerd dat de door de benadeelde partij geleden schade niet rechtstreeks het gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. Het hof overweegt hieromtrent dat de concrete omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen het handelen van de verdachte van heling en de door de bestolen rechthebbende geleden schade om te kunnen aannemen dat deze door die helingshandeling rechtstreeks schade heeft geleden.
In het onderhavige geval blijkt dat de verdachte kort nadat de betreffende fiets werd gestolen, die fiets heeft aangeboden op Facebook. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de fietsen telkens heeft overgenomen van de persoon die de fietsen had gestolen en dat hij met deze persoon was overeengekomen dat de verdachte aan hem zijn deel betaalde nadat de verdachte de fiets had verkocht. De fiets van de benadeelde partij is door de verdachte verkocht, waardoor de benadeelde partij de fiets niet meer heeft teruggekregen.
Naar het oordeel van het hof staat de door de benadeelde partij geleden schade, mede gelet op de samenwerking tussen de verdachte en de pleger van de diefstal, in zodanig nauw verband met het bewezen verklaarde feit, dat die schade redelijkerwijs kan worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht, zoals bedoeld in artikel 361, tweede lid, onder b en artikel 51f, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot het gevorderde bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 164,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot (naar het hof begrijpt) een bedrag van € 950,00 (bestaande uit
€ 750,00 materiële schade en € 200,00 immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. Daartoe heeft de raadsvrouw van de verdachte onder meer aangevoerd dat de door de benadeelde partij geleden schade niet rechtstreeks het gevolg is van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat tot een bedrag van € 200,00 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde. Het hof overweegt hieromtrent dat de concrete omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen het handelen van de verdachte van heling en de door de bestolen rechthebbende geleden schade om te kunnen aannemen dat deze door die helingshandeling rechtstreeks schade heeft geleden.
In het onderhavige geval blijkt dat de verdachte kort nadat de betreffende fiets werd gestolen, die fiets heeft aangeboden op Facebook. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de fietsen telkens heeft overgenomen van de persoon die de fietsen had gestolen en dat hij met deze persoon was overeengekomen dat de verdachte aan hem zijn deel betaalde nadat de verdachte de fiets had verkocht. De fiets van de benadeelde partij is door de verdachte verkocht, waardoor de benadeelde partij de fiets niet meer heeft teruggekregen.
Naar het oordeel van het hof staat de door de benadeelde partij geleden schade, mede gelet op de samenwerking tussen de verdachte en de pleger van de diefstal, in zodanig nauw verband met het bewezen verklaarde feit, dat die schade redelijkerwijs kan worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht, zoals bedoeld in artikel 361, tweede lid, onder b en artikel 51f, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat een bedrag van € 200,00 worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 200,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 6]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 6] zich als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 4 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 225,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. Daartoe heeft de raadsvrouw van de verdachte onder meer aangevoerd dat de door de benadeelde partij geleden schade niet rechtstreeks het gevolg is van het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 4 bewezen verklaarde. Het hof overweegt hieromtrent dat de concrete omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen het handelen van de verdachte van heling en de door de bestolen rechthebbende geleden schade om te kunnen aannemen dat deze door die helingshandeling rechtstreeks schade heeft geleden.
In het onderhavige geval blijkt dat de verdachte kort nadat de fiets werd gestolen, de fiets heeft aangeboden op Facebook. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard hij de fietsen telkens heeft overgenomen van de persoon die de fietsen heeft gestolen en dat hij met deze persoon was overeengekomen dat de verdachte aan hem zijn deel betaalde nadat de verdachte de fiets had verkocht. De fiets van de benadeelde partij is door de verdachte verkocht, waardoor de benadeelde partij de fiets niet meer heeft teruggekregen.
Naar het oordeel van het hof staat de door de benadeelde partij geleden schade, mede gelet op de samenwerking tussen de verdachte met de pleger van de diefstal, in zodanig nauw verband met het bewezen verklaarde feit, dat die schade redelijkerwijs kan worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht, zoals bedoeld in artikel 361, tweede lid, onder b en artikel 51f, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot het gevorderde bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 225,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6].
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 4]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 5 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 200,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. Daartoe heeft de raadsvrouw van de verdachte onder meer aangevoerd dat de door de benadeelde partij geleden schade niet rechtstreeks het gevolg is van het onder 5 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 5 subsidiair bewezen verklaarde. Het hof overweegt hieromtrent dat de concrete omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen het handelen van de verdachte van heling en de door de bestolen rechthebbende geleden schade om te kunnen aannemen dat deze door die helingshandeling rechtstreeks schade heeft geleden.
In het onderhavige geval blijkt dat de verdachte kort nadat de fiets werd gestolen, de fiets heeft aangeboden op Facebook. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard hij de fietsen telkens heeft overgenomen van de persoon die de fietsen had gestolen en dat hij met deze persoon was overeengekomen dat de verdachte aan hem zijn deel betaalde nadat de verdachte de fiets had verkocht. De fiets van de benadeelde partij is door de verdachte verkocht, waardoor de benadeelde partij de fiets niet meer heeft teruggekregen.
Naar het oordeel van het hof staat de door de benadeelde partij geleden schade, mede gelet op de samenwerking tussen de verdachte met de pleger van de diefstal, in zodanig nauw verband met het bewezen verklaarde feit, dat die schade redelijkerwijs kan worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht, zoals bedoeld in artikel 361, tweede lid, onder b en artikel 51f, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot het gevorderde bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 200,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 5 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4 en 5 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4 en 5 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte:
- zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel
- geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel
- de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de verdachte zich zal laten begeleiden door Brijder Verslavingszorg of een soortgelijke instelling, zolang de Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 164,00 (honderdvierenzestig euro) ter zake van materiële schade,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 164,00 (honderdvierenzestig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 februari 2016.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 maart 2016.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 225,00 (tweehonderdvijfentwintig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] (wettelijk vertegenwoordiger: [benadeelde partij 6]), ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 225,00 (tweehonderdvijfentwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 maart 2016.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het onder 5 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4], ter zake van het onder 5 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 maart 2016.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. J.A.C. Bartels en mr. Th.P.L. Bot, in bijzijn van de griffier mr. H. Hafti.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 mei 2018.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.