ECLI:NL:GHDHA:2018:1152

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
22-005607-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van seksuele handelingen onder invloed van bewustzijnsverlies

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor het seksueel binnendringen van een aangeefster die in een toestand van bewusteloosheid of verminderd bewustzijn verkeerde. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na meerdere zittingen en heeft de vordering van de advocaat-generaal gehoord. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, maar het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten.

Het hof heeft vastgesteld dat de tenlastelegging niet voldoende specificaties bevatte over de toestand van de aangeefster op de momenten van de vermeende seksuele handelingen. Er was geen overtuigend bewijs dat de aangeefster in een toestand van totale afwezigheid van bewustzijn verkeerde, noch dat er sprake was van lichamelijke onmacht. De verklaringen van de aangeefster en getuigen waren inconsistent en boden geen eenduidig bewijs voor de staat van de aangeefster ten tijde van de handelingen. Het hof concludeerde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor verkrachting, omdat niet bewezen kon worden dat de aangeefster in een zodanige staat verkeerde dat van haar niet kon worden verwacht dat zij weerstand bood aan de seksuele verlangens van de verdachte.

Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van het ten laste gelegde is vrijgesproken. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en de oudste raadsheer, die niet in staat waren het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005607-13
Parketnummer: 11-870654-10
Datum uitspraak: 16 mei 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 december 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het op 27 november 2014, 11 december 2014, 4 mei 2016 en 2 mei 2018 gehouden onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2010 te Dordrecht, met [aangeefster], van wie hij, verdachte, wist dat die [aangeefster] in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster], hebbende verdachte zijn penis gebracht in de mond en/of de vagina van die [aangeefster].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij seksueel is binnengedrongen in het lichaam van iemand die verkeerde in staat van bewusteloosheid, in staat van verminderd bewustzijn of in staat van lichamelijke onmacht, hierna gezamenlijk kortheidshalve aangeduid als de staat van aangeefster.
Het hof stelt vast dat de tenlastelegging daarover geen specificatie bevat, maar dat deze - tegen de achtergrond van het dossier - aanleiding biedt om de staat van aangeefster op de volgende momenten in ogenschouw te nemen:
In het toilet op het feestje van [betrokkene].
Bij aangeefster thuis.
Ad 1. Volgens sommige de auditu-verklaringen is de verdachte op het feestje van [betrokkene] door de aangeefster in het toilet oraal bevredigd. Volgens zowel aangeefster als verdachte is hiervan geen sprake geweest, zodat het hof bij gebreke van overig bewijs de verdachte, voor zover de tenlastelegging hierop ziet, daarvan vrijspreekt.
Ad 2. Met inachtneming hiervan beperkt het hof het onderzoek naar de staat van aangeefster tot de fase waarin de aangeefster, na het feestje bij [betrokkene], thuis was gekomen.
Het hof stelt vast dat de bewijsmiddelen onvoldoende aanwijzingen bevatten voor een toestand van totale afwezigheid van bewustzijn bij de aangeefster. Aan de omstandigheid dat de aangeefster tijdens haar verhoor, zowel bij de politie als ten overstaan van de raadsheer-commissaris, bij gebreke van herinnering over tal van dingen niet kan verklaren, kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat ten tijde van het tenlastegelegde het bewustzijn (totaal) afwezig was. Het hof is er dan ook niet van overtuigd dat tijdens de tenlastegelegde handelingen –indien bewezen - sprake was van bewusteloosheid bij de aangeefster.
Voorts stelt het hof vast dat er geen bewijsmiddelen zijn die rechtstreeks redengevend zijn voor het bestaan van lichamelijke onmacht ten tijde van het tenlastegelegde. Noch in de verklaringen van de gehoorde personen noch in de verklaringen van aangeefster zelf heeft het hof aanwijzingen aangetroffen voor het bestaan van een toestand van lichamelijk onvermogen tot handelen ten tijde van de aan de verdachte verweten gedragingen. In dit verband verdient de aandacht dat de aangeefster weliswaar ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft verklaard “Ik was knock-out” en dat zij niet kon “terugvechten, want ik was buiten westen, maar ze hadden niet aan mij moeten zitten”, maar dat haar verklaring in zoverre - mede gezien de context en in het licht van de erkenning van [getuige A] dat hij die nacht in haar woning seksuele gemeenschap met de aangeefster heeft gehad – kennelijk niet betrekking heeft op haar staat tijdens – indien bewezen - het aan de verdachte tenlastegelegde. Voor zover de verklaring van aangeefster over haar staat tijdens het seksueel contact met [getuige A] in zoverre een aanwijzing oplevert voor haar staat ten tijde van het tenlastegelegde, dat daaraan vooraf zou zijn gegaan, overweegt het hof dat die aanwijzing niet wordt bevestigd door aanvullend bewijs, zodat deze aanwijzing ontoereikend is.
Aldus resteert de vraag of de aangeefster na thuiskomst in haar woning, alwaar en toen zij – volgens de verklaring van de verdachte – de verdachte oraal bevredigd heeft en/of, zoals aan de verdachte is tenlastegelegd, door de verdachte vaginaal zou zijn gepenetreerd, verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn. Daarbij staat voorop dat deze staat blijkens de wetgeschiedenis betrekking heeft op situaties tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn, waarbij van de persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij weerstand biedt aan de seksuele verlangens van een ander.
In verband hiermee stelt het hof vast dat in het opsporingsonderzoek laboratoriumonderzoek is verricht aan een op 14 november 2010 te 05.45 uur bij de aangeefster afgenomen bloedmonster en dat daaruit via terugrekening is geconcludeerd dat het bloedalcoholgehalte van de aangeefster ten tijde van het delict 1.4 tot 1,9 mg/l heeft bedragen. Voorts is van belang dat de aangeefster uiteenlopende verklaringen heeft afgelegd over haar alcoholgebruik die avond, welke er evenwel steeds op neer komen dat zij niet meer had gedronken dan waardoor zij bij eerdere gelegenheden aangeschoten maar niet dronken raakte. Voorts spreekt zij in haar verhoren de verklaringen tegen volgens welke zij dronken of erg dronken was geraakt. Daarnaast wordt ook door diverse (andere) getuigen verklaard dat zij weliswaar aangeschoten, maar niet dronken was. Ook hier geldt dat enkel het ontbreken van herinnering tijdens de verhoren niet zonder meer redengevend is voor een relevante vermindering van bewustzijn tijdens het tenlastegelegde. Al met al bieden de bewijsmiddelen geen eenduidig beeld van het effect dat het alcoholgebruik die avond en nacht op de aangeefster heeft gehad en het hof is er dan ook niet van overtuigd dat de aangeefster onder invloed van alcohol, onder invloed van andere middelen (sporen van GHB, zoals de aangeefster zelf veronderstelde, zijn bij bloedonderzoek niet aangetroffen) dan wel anderszins verkeerde in een zodanige staat van verminderd bewustzijn dat van haar in redelijkheid niet kon worden verwacht dat zij weerstand bood aan de seksuele verlangens van een ander.
Bij deze stand van zaken is bewezenverklaring van verkrachting van een volwassen vrouw, zonder dwang tot het ondergaan van seksuele handelingen, zoals aan de verdachte tenlastegelegd, uitgesloten, zodat de verdachte van de tenlastelegging behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 3.329,-, bestaande uit € 329,- materiële schade en € 3.000,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 3.329,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot algehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij
niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [aangeefster]
niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. J.A.C. Bartels en mr. M.J. de Haan-Boerdijk, in bijzijn van de griffier mr. L.B. Schut.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 mei 2018.
De oudste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.