2.Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: NN,
advocaat: mr. J. Voskamp te Amsterdam.
Het verloop van het geding
1. Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 7 november 2017, heeft [appellant] beroep ingesteld tegen de tussenbeschikkingen van 16 juni 2017 en 11 augustus 2017 en de eindbeschikking van 9 oktober 2017, alle van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam (hierna: de voorzieningenrechter).
2. Door NN is vervolgens een verweerschrift ingediend dat bij het hof is ingekomen op 19 december 2017. STB heeft eveneens een verweerschrift ingediend, dat bij het hof is ingekomen op 21 december 2017.
3. Partijen hebben hun standpunten uiteengezet tijdens de mondelinge behandeling op 12 april 2018. [appellant] en STB hebben voorafgaand aan die zitting nog stukken ingediend. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.
De beoordeling van het verzoek
4. [appellant] is bij arrest van het hof Den Haag van 30 juni 2015 en bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 november 2016 veroordeeld om bedragen aan STB te betalen. Het vonnis van de rechtbank Rotterdam is bij exploot van 26 januari 2017 aan [appellant] betekend, waarbij bevel is gedaan een bedrag van € 313.461,35 aan STB te betalen. Eerder had STB conservatoir beslag gelegd op drie percelen van [appellant] aan de [adres] te [plaats] , waarop zich de woning van [appellant] bevindt (de percelen worden hierna tezamen aangeduid als: de woning). Door de betekening van het vonnis heeft het conservatoir beslag op de woning executoriale kracht gekregen. NN heeft leningen verstrekt aan [appellant] , waarbij zij als zekerheid een recht van hypotheek op de woning heeft verkregen. Door middel van een aan STB gericht exploot van 14 februari 2017 heeft NN als hypotheekhouder de executie van STB overgenomen.
5. In november 2017 heeft STB een verzoekschrift als bedoeld in artikel 545 lid 1 Rv ingediend. STB heeft de voorzieningenrechter daarbij verzocht om een termijn te stellen van drie maanden, danwel een termijn in goede justitie te bepalen, waarbinnen NN òf tot (openbare) verkoop van de woning moet overgaan òf de onderhandse verkoop moet verzoeken.
6. [appellant] is in de procedure bij de voorzieningenrechter als belanghebbende partij verschenen. Hij heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van STB. [appellant] voerde daartoe aan dat verkoop van de woning zal resulteren in een aanzienlijke restschuld. Volgens [appellant] is de woning veel minder waard dan de hypotheekschuld bij NN. De woning vertoont namelijk vele ernstige gebreken. Ter onderbouwing daarvan heeft [appellant] verschillende rapporten overgelegd uit 2008 en 2009. Deze rapporten heeft hij in juni 2017 door Bouwkundig Teken Adviesbureau Albrandswaard laten beoordelen en actualiseren, en dit bureau schat de kosten van herstel van de gebreken op € 402.990,50. De taxateur die in opdracht van NN een taxatierapport heeft opgesteld, en die de marktwaarde van de woning per 12 mei 2017 taxeerde op € 775.000,-, heeft geen rekening gehouden met die kosten. Als daar wel rekening mee wordt gehouden, dan resteert na verkoop een forse schuld aan NN. STB heeft dan ook geen belang bij verkoop van de woning, zodat het verzoek van STB dient te worden afgewezen, aldus [appellant] .
7. De voorzieningenrechter heeft in haar tussenbeschikking van 16 juni 2017 overwogen dat bij de beoordeling van het verzoek van STB een belangenafweging moet plaatsvinden, waarbij zij aantekent dat de enkele omstandigheid dat verkoop tot een restschuld zal leiden niet zonder meer hoeft te leiden tot afwijzing van het verzoek. Na twee tussenbeschikkingen, waarbij de voorzieningenrechter partijen heeft gevraagd om stukken over te leggen en standpunten nader toe te lichten, is op 9 oktober 2017 eindbeschikking gewezen. De voorzieningenrechter heeft daarin onder meer overwogen dat de woning, bij een marktwaarde van € 775.000,- en een hypotheekschuld van € 668.723,68, overwaarde heeft. Ten aanzien de door [appellant] gestelde gebreken heeft de voorzieningenrechter het volgende overwogen. In de door [appellant] overgelegde kostenraming van juni 2017 worden de gebreken en de kosten van herstel niet onderbouwd en deze begroting laat zich bovendien moeilijk rijmen met de opmerkingen in het taxatierapport over de onderhoudstoestand en de te verwachten kosten voor direct noodzakelijk herstel van achterstallig onderhoud. Over de twee grote posten in de door [appellant] overgelegde lijst met gebreken, de te steile hellingbaan van de parkeergarage (herstelkosten € 133.500,- excl. BTW) en de waterlekkages (herstelkosten € 150.000,- excl. BTW), wordt in het taxatierapport vreemd genoeg helemaal niets opgemerkt. Ten aanzien van de door [appellant] overgelegde rapporten van 2008 en 2009 overweegt de voorzieningenrechter dat daaraan, in het licht van het veel recentere taxatierapport, weinig betekenis toekomt. Alles afwegend komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat een belangenafweging in het nadeel van [appellant] moet uitvallen. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter bepaald dat NN uiterlijk op 1 oktober 2018 tot verkoop of tot indiening van een verzoek tot onderhandse verkoop moet overgaan en dat STB bij overschrijding van deze termijn de executoriale verkoop mag voortzetten in haar hoedanigheid van eerste beslaglegger.
8. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld. Artikel 545 lid 3 Rv bepaalt weliswaar dat geen hogere voorziening open staat, maar volgens [appellant] is in dit geval sprake van een doorbrekingsgrond. Hij voert daartoe het volgende aan:
( i) De voorzieningenrechter heeft bij de behandeling essentiële vormen verzuimd: zij heeft bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel veronachtzaamd dat van een eerlijk en onpartijdig proces geen sprake is geweest. De voorzieningenrechter heeft de diverse door [appellant] overgelegde deskundigenrapporten met betrekking tot zeer ernstige bouwkundige gebreken aan het woonhuis en de daarop gebaseerde zeer wezenlijke onderdelen van het taxatierapport met betrekking tot het advies van de taxateur om nader (bouwkundig) onderzoek te verrichten naar de gebreken, zoals vermeld in de door [appellant] overgelegde rapporten, buiten beschouwing gelaten. Dit terwijl deze gebreken een zeer forse waarde drukkende factor vormen. De kosten voor het herstel van deze gebreken moeten van de getaxeerde onderhandse verkoopwaarde worden afgetrokken en dan blijft bij verkoop een restschuld van € 296.714,18 aan NN over. STB heeft dan ook geen enkel belang bij de verkoop.
(ii) De voorzieningenrechter heeft ten onrechte de regeling van artikel 545 lid 1 Rv toegepast. Er is namelijk evident sprake van misbruik van executierecht. STB zal uit de executie van het woonhuis nooit enige betaling ontvangen en de verkoop zal in een hoge restschuld aan de hypotheekhouder resulteren, zodat evident is dat de executie enkel is verzocht om [appellant] te schaden.
9. STB en NN hebben betoogd dat [appellant] beroep op doorbreking van het appelverbod niet kan slagen.
10. Het hof stelt voorop dat artikel 545 lid 3 Rv bepaalt dat geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen een krachtens artikel 545 lid 1 Rv gegeven beschikking. Uit vaste rechtspraak vloeit voort dat hoger beroep toch is toegelaten voor zover er over wordt geklaagd dat (a) artikel 545 lid 1 Rv ten onrechte is toegepast, (b) met verzuim van essentiële vormen is toegepast of (c) ten onrechte buiten toepassing is gelaten. [appellant] doet een beroep op de doorbrekingsgronden (a) en (b).
11. Ten aanzien van de klacht van [appellant] dat de voorzieningenrechter artikel 545 lid 1 Rv ten onrechte heeft toegepast overweegt het hof als volgt. Artikel 545 lid 1 Rv bepaalt dat als sprake is van een hypotheekhouder die in gebreke blijft de executie met redelijke spoed voort te zetten, elke beslaglegger de voorzieningenrechter kan verzoeken om een termijn te stellen. [appellant] heeft niet betwist dat aan de voorwaarde van een nalatige hypotheekhouder is voldaan en dat STB een beslaglegger is, beide als bedoeld in artikel 545 lid 1 Rv. Vast staat verder dat STB door middel van een verzoekschrift het in artikel 545 lid 1 Rv bedoelde verzoek tot termijnstelling heeft gedaan. Daarmee valt de zaak binnen het toepassingsbereik van deze bepaling. Dat er volgens [appellant] bij verkoop van de woning een restschuld over zal blijven en er daarom sprake is van misbruik van executierecht, maakt dat niet anders. De conclusie is dat deze klacht ongegrond is.
12. Voor het slagen van een klacht inzake verzuim van essentiële vormen is vereist dat bij de totstandkoming van een beschikking waartegen geen hoger beroep openstaat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken, zoals in geval van veronachtzaming van het beginsel van hoor en wederhoor [appellant] voert wel aan dat sprake is van een dergelijke veronachtzaming, maar die klacht is ongegrond. De voorzieningenrechter heeft in haar eindbeschikking gemotiveerd waarom zij de door [appellant] gestelde kosten voor herstel van gebreken niet in mindering heeft gebracht op de taxatiewaarde van de woning. Dat [appellant] deze motivering gebrekkig danwel onjuist acht, is onvoldoende voor een beroep op schending van een fundamenteel rechtsbeginsel. (Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 23 juni 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1773.) 13. Nu beide klachten ongegrond zijn, wordt het beroep verworpen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van NN tot op heden begroot op € 716,- aan griffierecht en op € 1.788,- aan salaris advocaat en aan de zijde van STB eveneens op € 716,- aan griffierecht en op € 1.788,- aan salaris advocaat.
Deze beschikking is gewezen door mrs. C.T.C. Welters, M.E. Honée en H.J.M. Burg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 mei 2018 in aanwezigheid van de griffier.