ECLI:NL:GHDHA:2018:1088

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
4 mei 2018
Zaaknummer
BK-17/00657 en BK-17/00658
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de rechtmatigheid van aanslagen rioolheffing door de gemeente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen in de rioolheffing voor de jaren 2015 en 2016 ongegrond heeft verklaard. De belanghebbende, eigenaar van een toercaravan, heeft aanslagen ontvangen van de gemeente [Y] voor de rioolheffing, waarbij de aanslag voor 2015 € 307 en voor 2016 € 290 bedroeg. De rechtbank oordeelde dat de aanslagen terecht waren opgelegd, omdat de caravan van belanghebbende was aangesloten op de riolering en er sprake was van een indirecte aansluiting op de watermeter van de boerderij waar de caravan is geplaatst.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende betwist de rechtmatigheid van de aanslagen en stelt dat hij niet als vervuiler kan worden aangemerkt, terwijl de heffingsambtenaar de aanslagen verdedigt. Het Hof heeft vastgesteld dat de gemeentelijke verordeningen voor de rioolheffing in overeenstemming zijn met de Gemeentewet en dat de aanslagen terecht zijn opgelegd op basis van de geldende belastingtarieven.

Het Hof concludeert dat de aanslagen niet in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel, aangezien de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de niet-heffing bij andere gebruikers niet het gevolg is van begunstigend beleid. De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende niet onderschreven en het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de heffingsambtenaar in zijn standpunt wordt gesteund. De uitspraak van het Hof is openbaar uitgesproken op 28 maart 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-17/00657 en BK-17/00658

Uitspraak van 28 maart 2018

in het geding tussen:

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: H.B.M. van Dullemen)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [Y] , de heffingsambtenaar,

(gemachtigden: V. Platteeuw en M.C. van Dam)
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 24 mei 2017, nummers SGR 16/9176 en SGR 16/9180, betreffende na te vermelden aanslagen.

Aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

BK-17/00657
1.1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de rioolheffing opgelegd van de gemeente [Y] voor het object [A] te [Y] ten bedrage van € 307.
BK-17/00658
1.1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de rioolheffing opgelegd van de gemeente [Y] voor het object [A] te [Y] ten bedrage van € 290.
Beide zaken
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de aanslagen afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van eenmaal € 124.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 7 november 2017, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
2.4.
De mondelinge behandeling van de zaken is voortgezet ter zitting van het Hof van 14 februari 2018, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Verordening

3.1.
De raad van de gemeente [Y] heeft in zijn openbare vergadering van 15 december 2014 de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2015 (de Verordening 2015) vastgesteld. Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt. In de Verordening is - voor zover van belang - het volgende bepaald:
Artikel 1: Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;
(…)
water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.
Artikel 2: Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3: Belastbaar feit en belastingplicht
De belasting wordt geheven:
van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeente-
lijke riolering wordt afgevoerd (…).
3. Als gebruiker wordt aangemerkt:
a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
b. (…)
Artikel 4: Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.
Artikel 5: Maatstaf van heffing
De heffing wordt geheven per perceel en naar de capaciteit van de watermeter behorende bij een perceel.
Artikel 6: Belastingtarieven
De belasting als bedoeld in artikel 2 bedraagt:
6.1.
Voor percelen die enkel een directe of indirecte aansluiting op de gemeentelijke riolering hebben voor de afvoer van hemel- of grondwater € 26,00
6.2.
Voor percelen, die op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht, beschikken over een directe of indirecte aansluiting met een watermeter met een capaciteit tot en met 3,5 m3/h € 307,00
3.2.
De raad van de gemeente [Y] heeft in zijn openbare vergadering van 14 december 2015 de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2016 (de Verordening 2016) vastgesteld. Blijkens de inhoud van de gedingstukken is de Verordening op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt. De Verordening 2016 is - voor zover hier van belang - gelijkluidend aan de Verordening 2015, behoudens dat het tarief van artikel 6, aanhef en onderdeel 6.2, € 309 bedraagt. Bij besluit van 25 januari 2016 is dit tarief met terugwerkende kracht tot 1 januari 2016 gewijzigd in € 290. De Verordening 2015 en de Verordening 2016 tezamen worden hierna ook aangeduid als: de Verordeningen.

Vaststaande feiten

4.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van een toercaravan. Belanghebbende huurt ten behoeve van de caravan de staanplaats aangeduid als [A] te [B] . De staanplaats is gelegen op het kadastrale perceel van een boerderij, alwaar in totaal tien caravans staan.
4.2.
De caravan van belanghebbende is aangesloten op de riolering en heeft een aansluiting op de watermeter van de boerderij.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

5.1.
Tussen partijen is in geschil of de aanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de heffingsambtenaar bevestigend.
5.2.
Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken en het verhandelde ter zitting.

Conclusies van partijen

6.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar en van de aanslagen.
6.2.
De heffingsambtenaar heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Oordeel van de Rechtbank

7. De Rechtbank heeft - voor zover van belang - het volgende overwogen:
“16. Het is aan [de heffingsambtenaar] om aannemelijk te maken dat de aanslagen terecht aan eiser zijn opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat [de heffingsambtenaar] hierin geslaagd. De stacaravan van [belanghebbende] is terecht als perceel in de zin van de artikel 1 van de verordening aangemerkt nu dit een object betreft dat voldoet aan de begripsomschrijving zoals opgenomen in artikel 1 van de verordening en van waaruit op indirecte wijze water via de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Dat er geen sprake is van een ‘kadastraal perceel’ doet daaraan niet af.
17. Voor de toepassing van het tarief is [de heffingsambtenaar] terecht uitgegaan van de capaciteit van de watermeter behorende bij de boerderij. [Belanghebbende] heeft weliswaar gesteld dat hij niet over een eigen watermeter beschikt, hetgeen door [de heffingsambtenaar] is bevestigd, maar de omstandigheid dat [belanghebbende] gebruik kan maken van de wateraansluiting van de boerderij maakt dat er sprake is van indirecte aansluiting op een watermeter en aldus een ‘indirecte’ aansluiting op het riool. Hiermee wordt voldaan aan de in de verordening opgenomen maatstaf van heffing. Niet in geschil is dat deze watermeter een capaciteit heeft tot 3,5 m³/h. Op grond hiervan bedraagt het tarief dan, gelet op artikel 6 van de Verordening, € 307 (2015) en € 309 (2016) welk laatste bedrag op 25 januari 2016 is gewijzigd in € 290.
18. De rechtbank kan het standpunt van [belanghebbende] dat het onrechtvaardig is dat hij voor een heel kalenderjaar wordt aangeslagen, terwijl de gebruiksperiode slechts een aantal maanden per jaar bedraagt, niet onderschrijven. De verordening laat geen differentiatie toe naar periode van gebruik per jaar. Een vergelijking met de eigenaar en verhuurder van de staanplaats gaat dan ook niet op. De tarieven zijn ook niet van dien aard dat deze - gelet op de mate van gebruik - disproportioneel zijn.”

Beoordeling van het hoger beroep

8.1.
Op grond van artikel 228a van de Gemeentewet kan, onder de naam rioolheffing, een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater (de zogenoemde waterketenrioolbestemmingsheffing); en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken (de zogenoemde watersysteemrioolbestemmingsheffing).
De Verordeningen zijn in overeenstemming met deze bepaling vastgesteld.
8.2.
Gelet op de vaststaande feiten en op de omstandigheid dat de staanplaats waarop de caravan van belanghebbende staat een perceel als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel a, van de Verordeningen vormt, zijn de aanslagen - gelet op artikel 3 van de Verordeningen - terecht aan belanghebbende opgelegd. Hieraan doet niet af dat de eigenaar van het perceel onder omstandigheden ook als gebruiker in de zin van artikel 3 van de Verordeningen kan worden aangemerkt.
8.3.
De stelling dat de aanslagen, voor zover deze kunnen worden gerelateerd aan de bestrijding van de kosten van de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, ten onrechte aan belanghebbende zijn opgelegd omdat hij dienaangaande niet als vervuiler kan worden aangemerkt, ziet eraan voorbij dat de Verordeningen voor de heffing van rioolrecht niet als eis stellen dat alle kosten ter bestrijding waarvan de onderhavige rioolheffing wordt geheven, zijn opgeroepen door de belastingplichtige.
8.4.
Belanghebbende stelt verder dat de gemeente in strijd handelt met het karakter van de rioolheffing als bestemmingsheffing door overschotten van de rioolheffing in de algemene reserve te laten vloeien. De heffingsambtenaar heeft dit gemotiveerd bestreden.
Het Hof overweegt dienaangaande het volgende. De heffingsambtenaar heeft met de door hem bij brief van 17 november 2017 overgelegde stukken aannemelijk gemaakt dat de in 2015 en 2016 met betrekking tot de rioolheffing behaalde overschotten telkenjare zijn toegevoegd aan de ‘voorziening riolering’ en de ‘reserve onderhoud riolering’. Van handelen in strijd met het bestemmingskarakter van de rioolheffing is derhalve geen sprake.
8.5.
Belanghebbende stelt dat sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen omdat van enkele andere gebruikers of eigenaren van caravans op het terrein van de boer geen rioolheffing is geheven. De heffingsambtenaar heeft dit gemotiveerd bestreden.
Het Hof overweegt daarover het volgende. De heffingsambtenaar heeft - onbestreden - gesteld dat aan vier van de tien gebruikers van caravans op het terrein van de boer geen aanslag rioolheffing is opgelegd. Van schending van de meerderheidsregel is derhalve geen sprake. De heffingsambtenaar heeft voorts tegenover de gemotiveerde betwisting van belanghebbende aannemelijk gemaakt dat het niet opleggen van een aanslag rioolheffing in deze gevallen niet het gevolg is van begunstigend beleid of een oogmerk van begunstiging, maar van het feit dat de gemeente niet over de persoonsgegevens van deze gebruikers beschikt en de boer deze, behalve in één geval, niet heeft willen verschaffen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.
8.6.
De stelling met betrekking tot de mogelijke belangenverstrengeling en schijn van partijdigheid van de heffingsambtenaar behoeft geen behandeling, omdat zij niet van invloed is op de beslechting van het onderhavige geschil. De wijze waarop de aanslagen zijn vastgesteld geeft geen blijk van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur.
8.7.
Voorts behoort de toepassing van de hardheidsclausule zoals bedoeld in artikel 11 van de Verordeningen niet tot de bevoegdheid van de rechter, maar uitsluitend tot die van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [Y] .

Proceskosten

9. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, H.A.J. Kroon en F.G.F. Peters, in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 28 maart 2018 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.