ECLI:NL:GHDHA:2018:1015
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Vernietiging machtiging gesloten jeugdhulp wegens afwezigheid van gevaar voor onttrekking aan hulpverlening
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een minderjarige. De minderjarige, die verblijft in een gesloten instelling, was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin een machtiging tot gesloten jeugdhulp was verleend. De ouders van de minderjarige steunden het verzoek van de minderjarige om de machtiging te vernietigen, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling de bestreden beschikking wilden bekrachtigen.
Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige op 29 maart 2018 in hoger beroep is gekomen en dat de mondelinge behandeling op 25 april 2018 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting is de minderjarige bijgestaan door zijn advocaat, en zijn de ouders en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling verschenen. De moeder was echter niet aanwezig, ondanks een behoorlijke oproeping.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere ondertoezichtstelling van de minderjarige en de verleende spoedmachtiging. Het hof oordeelde dat de gronden voor de machtiging tot gesloten jeugdhulp, zoals vastgesteld door de rechtbank, niet langer aanwezig waren. De minderjarige had aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan hulpverlening en er waren positieve ontwikkelingen in zijn situatie. Het hof concludeerde dat het in het belang van de minderjarige was om de machtiging te vernietigen, zodat hij zich beter kon voorbereiden op zijn aanstaande eindexamen Frans.
De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze betrekking had op de machtiging gesloten jeugdhulp na 26 april 2018, en de overige delen van de beschikking te bekrachtigen. Het hof benadrukte het belang van adequate hulpverlening en de wens van de minderjarige en zijn ouders om weer thuis te wonen, vooral gezien de naderende meerderjarigheid van de minderjarige.