ECLI:NL:GHDHA:2018:1006

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
22-004155-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep na twijfel over betrouwbaarheid verklaringen aangeefster

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 september 2016. De verdachte, geboren in Iran in 1980, was beschuldigd van het seksueel binnendringen van de aangeefster op 8 februari 2014 te Schelluinen. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 30 mei 2017 en 12 april 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 24 maanden eiste, met toewijzing van de schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Het hof heeft echter ernstige twijfels geuit over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster. Het hof concludeerde dat de bewijsvoering niet voldoende was om tot een veroordeling te komen. De verklaringen van de aangeefster waren niet eenduidig en het hof kon niet vaststellen dat de verdachte de seksuele handelingen had afgedwongen. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken. Het hof heeft de kosten die de verdachte heeft gemaakt in verband met de verdediging tegen de vordering begroot op nihil. De uitspraak benadrukt het belang van betrouwbare getuigenverklaringen in strafzaken en de noodzaak van voldoende bewijs voor een veroordeling.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004155-16
Parketnummer: 10-680269-14
Datum uitspraak: 26 april 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 september 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [geboortejaar] 1980,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 30 mei 2017 en 12 april 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 februari 2014 te Schelluinen, gemeente Giessenlanden, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [aangeefster], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [aangeefster]
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het
  • op het bed gooien van die [aangeefster] en/of duwen tegen het (boven)lichaam van die [aangeefster] en/of
  • (vervolgens) uittrekken van de kleding van die [aangeefster] en/of
  • het vasthouden/(om)klemmen van die [aangeefster] met zijn, verdachtes, armen en/of die [aangeefster] beetpakken en/of vasthouden bij de polsen en/of
  • zeggen tegen die [aangeefster] woorden van de strekking: “Ik ga iets doen wat je je leven niet meer vergeten zal” en/of “Ik zal ervoor zorgen dat dit de ergste nacht van je leven wordt” en/of “Ik doe dit om ervoor te zorgen dat jij lijdt”.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van
24 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] toegewezen tot een bedrag van € 2.404,85 - bestaande uit een materieel deel van € 404,85 en een immaterieel deel van € 2.000,00 - te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, een en ander als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 39 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Anders dan de advocaat-generaal is het hof op grond van het dossier zoals daarvan is gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daarbij dat een bewezenverklaring in deze zaak, gezien het aanwezige bewijsmateriaal, in overwegende mate zou berusten op de verklaring van aangeefster. Het hof heeft echter zodanige twijfel over de betrouwbaarheid van de door aangeefster afgelegde verklaringen, dat het hof de voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde noodzakelijke overtuiging niet aan de wettige bewijsmiddelen kan ontlenen. Meer in het bijzonder overweegt het hof dat de verklaringen van de aangeefster over de aard van de relatie die zij met de verdachte had niet eenduidig zijn. In het verlengde hiervan kan op grond van de beschikbare bewijsmiddelen niet buiten twijfel worden vastgesteld dat de aangeefster – zoals de verdachte is tenlastegelegd – is gedwongen tot het ondergaan van de seksuele handelingen die op 8 februari 2014 tussen de verdachte en de aangeefster hebben plaatsgevonden.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.904,85, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag, inclusief de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij inclusief de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Plugge, mr. R.M. Bouritius en mr. H.M.D. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. S. Rommen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 april 2018.