ECLI:NL:GHDHA:2018:1005

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
22-004229-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een auto met bedreiging met geweld en wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van diefstal van een auto, gepleegd met bedreiging met geweld, en het voorhanden hebben van verschillende wapens. De feiten vonden plaats op 3 maart 2017 te Rotterdam, waar de verdachte, onder bedreiging van een vuurwapen, een jonge vrouw uit haar stilstaande auto heeft gejaagd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd met betrekking tot contact met de reclassering. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstige diefstal, waarbij het slachtoffer zich in een kwetsbare situatie bevond. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat. De vordering van de benadeelde partij, die materiële schade heeft geleden, is toegewezen tot een bedrag van € 289,99, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004229-17
Parketnummer: 10-661057-17
Datum uitspraak: 11 april 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 september 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] voormalige Sovjet-Unie) op [geboortejaar] 1961,
[BRP-adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 28 maart 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijke deel zijn bijzondere voorwaarden verbonden, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 maart 2017 te Rotterdam op of aan de openbare weg, te weten de Kralingse Plaslaan, althans op of aan een openbare weg,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto (merk Suzuki, type Alto, kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangeefster], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld [aangeefster] heeft gedwongen tot de afgifte van een personenauto (merk Suzuki, type Alto, kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangeefster], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- openen en/of open trekken van de portier van voornoemde personenauto, waarin die [aangeefster] op dat moment zat en/of
- vervolgens in voornoemde personenauto gaan zitten en/of - tonen en/of voorhouden en/of (vervolgens) richten van een vuurwapen met geluiddemper, althans een op een vuurwapen met geluiddemper gelijkend voorwerp, op het gezicht, althans het hoofd van die [aangeefster];
2.
hij op of omstreeks 03 maart 2017 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk Beretta, type 70, kaliber 7.65mm) (met geluiddemper), in elk geval een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 03 maart 2017 te Rotterdam
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, te weten een stroomstootwapen, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 03 maart 2017 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een stiletto, voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Gevoerd verweer
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit – zakelijk weergegeven – dat haar cliënt dient te worden vrijgesproken van de bedreiging met het vuurwapen (met geluiddemper) en het bezit daarvan. Zij stelt daartoe dat de verklaring van de aangeefster niet strookt met de tijdspanne zoals deze blijkt uit de camerabeelden, welke beelden in het dossier worden beschreven. Uit de camerabeelden blijkt namelijk dat hetgeen de aangeefster heeft verklaard over het moment dat de verdachte bij haar in de auto is gestapt tot aan het moment dat zij uit de auto is gestapt, blijkens het proces-verbaal met betrekking tot het uitkijken van de camerabeelden, in totaal 2 seconden heeft geduurd. De raadsvrouw heeft gesteld dat hetgeen de aangeefster over dat moment heeft verklaard niet kan hebben plaatsgevonden binnen 2 seconden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De aangeefster heeft op 24 juli 2017 bij de rechter-commissaris verklaard – zakelijk weergegeven - dat zij, toen zij uit de auto wilde stappen, nog vastzat aan haar autogordel. De aangeefster heeft verklaard dat zij, op het moment dat zij uit de auto wilde stappen, stond en net boven het portier van haar auto uit kon kijken. De aangeefster merkte toen dat zij nog vastzat aan haar autogordel, dit omdat de verdachte op de gordel bleek te zitten. Vervolgens is zij weer in de auto gaan zitten om haar gordel open te maken. De verdachte was daar zelfs “behulpzaam” bij door zijn gewicht omhoog te plaatsen, waardoor de gordel werd losgeduwd. Pas daarna is zij uit de auto gestapt en heeft zij weg kunnen lopen, waarna de verdachte met haar auto is weggereden.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de tijdspanne waarin de bedreiging heeft plaatsgevonden aanzienlijk ruimer is geweest dan de 2 seconden waar de raadsvrouw vanuit gaat.
De lezing van de raadsvrouw mist derhalve feitelijke grondslag. Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks3 maart 2017 te Rotterdam op
of aande openbare weg, te weten de Kralingse Plaslaan,
althans op of aan een openbare weg,
met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening
toe-eigeningheeft weggenomen een personenauto (merk Suzuki, type Alto, kenteken [kenteken]),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [aangeefster]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd
voorafgegaan en/ofvergezeld
en/of gevolgdvan
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen die [aangeefster], gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/ofgemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld [aangeefster] heeft gedwongen tot de afgifte van een personenauto (merk Suzuki, type Alto, kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangeefster], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld bestond
(en)uit het
- openen en/of open trekken van de portier van voornoemde personenauto, waarin die [aangeefster] op dat moment zat en/of
- vervolgens in voornoemde personenauto gaan zitten en/oftonen
en/of voorhoudenen
/of(vervolgens) richten van een vuurwapen met geluiddemper,
althans een op een vuurwapen met geluiddemper gelijkend voorwerp,op het gezicht
, althans het hoofdvan die [aangeefster];
2.
hij op
of omstreeks03 maart 2017 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (merk Beretta, type 70, kaliber 7.65mm) (met geluiddemper),
in elk geval een vuurwapen,voorhanden heeft gehad;
3.
hij op
of omstreeks03 maart 2017 te Rotterdam
(een
)wapen
(s)als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, te weten een stroomstootwapen, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op
of omstreeks03 maart 2017 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie I onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een stiletto, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer nare diefstal van een auto met bedreiging met geweld. Daarbij is de verdachte op de openbare weg bij het slachtoffer, een jonge vrouw die zich alleen in haar stilstaande auto bevond, in de auto gestapt. Onder bedreiging van een vuurwapen heeft hij haar vervolgens uit haar eigen auto gejaagd. Het handelen van de verdachte is extra bedreigend geweest daar het slachtoffer zich in een kwetsbare situatie bevond, namelijk alleen met de dader in een kleine afgesloten ruimte. Het slachtoffer kon zich, mede doordat zij haar gordel nog om had toen zij uit de auto wilde stappen en de verdachte op het sluitstuk van de gordel zat, moeilijk aan de dader onttrekken. De handelingen van de verdachte hebben bij het slachtoffer, blijkens de door haar afgelegde verklaringen, doodsangsten veroorzaakt. De verdachte is uiteindelijk weggereden in de auto van het slachtoffer en heeft aldus handelend inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer. Feiten als de onderhavige brengen in de regel ook bij burgers heftige gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een pistool (met geluiddemper), een stroomstootwapen en een stiletto. Dergelijk bezit verdient bestraffing, nu dat onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich mee brengt, temeer aangezien (vuur)wapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten of bij eigenrichting.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 maart 2018 is de verdachte niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof volgt de conclusie van psycholoog drs. B.Y. van Toorn in het Pro Justitia rapport d.d. 7 juni 2017 ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en maakt deze tot de hare. Het hof gaat derhalve uit van een verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde.
In het licht hiervan overweegt het hof met betrekking tot de strafmaat het volgende.
Het hof acht – alles afwegende - de straf zoals door de rechtbank is opgelegd passend en geboden. De verminderde toerekeningsvatbaarheid – de rechtbank ging uit van een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid - van de verdachte maakt dit, met name gelet op de ernst van het feit en de traumatiserende gevolgen voor het slachtoffer niet anders.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 289,99.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 289,99.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 289,99 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
2 ( twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden

  • dat de veroordeelde zich zal melden bij Reclassering Nederland, gedurende de proeftijd, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • dat veroordeelde gedurende de proeftijd de hem door de reclassering te geven gedragsaanwijzingen opvolgen, ook indien deze inhouden de verplichting medewerking te verlenen aan schuldhulpverlening een persoonlijkheidsonderzoek en/of neuropsychologisch onderzoek bij forensische polikliniek de Waag of een soortgelijke instelling en aan de uit dergelijk onderzoek naar voren gekomen interventies, dit voor de duur als deze instelling/behandelaar noodzakelijk zal achten.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 289,99 (tweehonderdnegenentachtig euro en negenennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 maart 2017.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 289,99 (tweehonderdnegenentachtig euro en negenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser, mr. I.P.A. van Engelen en mr. E. van Die, in bijzijn van de griffier mr. S. Johannes.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 april 2018.