ECLI:NL:GHDHA:2018:1003

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
22-004304-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens vormverzuim bij verhoor in psychiatrische instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1980, was beschuldigd van mishandeling van de aangever op 14 februari 2016 in Dordrecht. Het hof oordeelde dat het verhoor van de verdachte, dat plaatsvond in een psychiatrische instelling, niet had mogen plaatsvinden zonder voorafgaande consultatiebijstand van een raadsman. Dit vormverzuim, zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, leidde tot de uitsluiting van de verklaring van de verdachte van het bewijs. Het hof stelde vast dat het bewijs voor de tenlastelegging enkel kon worden ontleend aan de-auditu verklaringen van de aangever en een getuige, die beiden niet op eigen waarneming konden getuigen. Hierdoor was er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de beschuldiging, wat resulteerde in de vrijspraak van de verdachte. De vordering tot schadevergoeding van de aangever werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004304-17
Parketnummer: 10-073783-16
Datum uitspraak: 12 april 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 21 september 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1980,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 29 maart 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde schuldig verklaard zonder oplegging van straf.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 februari 2016 te Dordrecht [aangever] heeft mishandeld door hem (met kracht) tegen het (achter)hoofd te trappen/schoppen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich - overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota - op het standpunt gesteld dat de verklaring die de verdachte op 7 maart 2016 tegenover de politie heeft afgelegd, dient te worden uitgesloten van het bewijs, omdat sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.
De raadsman heeft in dat verband aangevoerd dat, nu er van een vergelijkbare situatie met een aangehouden verdachte sprake is geweest, de ‘oude’ Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor van toepassing is. De verdachte kon in deze zaak als ‘kwetsbare verdachte’ geen afstand doen van consultatiebijstand. Er was namelijk volgens de raadsman sprake van een categorie A–zaak, te weten ‘V
erdachten die naar het oordeel van de opsporingsambtenaar zijn aan te merken als een persoon met een kennelijk verstandelijke beperking of cognitieve functiestoornis, voor zover deze zaken betrekking hebben op misdrijven’. De politieagent had moeten weten dat het om een kwetsbare verdachte ging. Hij wist dat het strafbare feit zich in een psychiatrisch ziekenhuis had voorgedaan en de verdachte is in een ander psychiatrisch ziekenhuis verhoord. Gelet voorts op hetgeen de agent in zijn proces-verbaal heeft opgemerkt over de verdachte kan niet worden gesteld dat de verdachte vrijwillig en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn rechten op consultatie- en verhoorbijstand. Er blijft dan volgens de raadsman onvoldoende wettig en overtuigend bewijs over voor een veroordeling, zodat vrijspraak dient te volgen.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens het dossier is de verdachte in overleg met de officier van justitie op 7 maart 2016 gehoord in de instelling van [instelling] te Gorinchem over hetgeen heeft plaatsgevonden op 14 februari 2016 in de instelling van [instelling] te Dordrecht. Blijkens de aangifte vond het ten laste gelegde plaats op de gesloten afdeling ‘Intensieve Behandeling’ van de instelling.
Aan de verdachte is toen meegedeeld dat hij het recht had om eerst met een advocaat te spreken voor het verhoor. De verdachte heeft toen verklaard dat hij daarvan geen gebruik wilde maken. De verdachte heeft tijdens zijn verhoor verklaard dat hij een antipsychose middel kreeg en slaapmedicatie. De verbalisant heeft in het proces-verbaal opgemerkt dat de verdachte verward en down overkwam. Het ene moment was hij helder van geest en het andere moment was hij ver weg en leefde hij in zijn eigen wereld, aldus de verbalisant.
Uit het proces-verbaal blijkt dat het verhoor anderhalf uur heeft geduurd. Het proces-verbaal zelf beslaat slechts ruim twee pagina’s. Een verklaring daarvoor is niet in het proces-verbaal opgenomen, maar gezien de beschrijving van de geestestoestand van verdachte is aannemelijk dat de antwoorden op de negen aan verdachte gestelde inhoudelijke vragen zeer moeizaam tot stand kwamen.
In de geest van voornoemde Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor, alsmede gelet op de door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde beschikking van 21 maart 2016 betreffende een machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 15 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en de geneeskundige rapportages betreffende de verdachte, is het hof van oordeel dat het verhoor van de verdachte onder deze omstandigheden niet zonder voorafgaande consultatiebijstand van een raadsman had mogen worden afgenomen. Nu dat wel is gebeurd, is het hof van oordeel dat dit een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert, aangezien daarmee een belangrijk rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Dit dient ertoe te leiden dat de verklaring van de verdachte dient te worden uitgesloten van het bewijs.
Ten aanzien van de overige verklaringen in het dossier stelt het hof vast dat aangever [aangever] heeft verklaard dat hij plotseling een harde trap tegen zijn achterhoofd voelde en dat bij hem toen het licht uitging.
Hij heeft verklaard dat hij alles wat hij weet over wat hieraan vooraf ging, van horen zeggen heeft.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat hij niet kon zien wat er gebeurde, omdat er een muur tussen hem en de aangever stond. Hij zag, nadat hij om de muur was heengelopen, dat aangever versuft in een stoel zat. Hij hoorde van een andere cliënt dat de verdachte geschopt of geslagen had. Andere getuigenverklaringen ontbreken.
Het hof stelt vast dat voor het bewijs dat verdachte zich op de tenlastegelegde wijze heeft gedragen, slechts geput kan worden uit deze de-auditu verklaringen. Zowel de aangever als de getuige hebben immers niet op grond van hun eigen waarneming verklaard omtrent hun wetenschap van het tenlastegelegde feit, maar slechts op grond van hetgeen zij van anderen vernomen hebben.
Deze de-auditu verklaringen dragen naar het oordeel van het hof, zowel op zichzelf als in onderlinge samenhang, in onvoldoende mate bij aan het bewijs van het tenlastegelegde feit, nu op basis van deze verklaringen niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld op welke wijze het letsel bij aangever is veroorzaakt en of dit door de verdachte is toegebracht.
Het hof is bij deze stand van zaken van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het tenlastegelegde feit, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.201,50.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 1.201,50.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis, behoudens ten aanzien van de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Aangezien niet is gesteld of gebleken dat de verdachte kosten heeft moeten maken teneinde zich tegen de vordering van de benadeelde partij te verdedigen, kan een beslissing inzake de proceskosten achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman, mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. J.W. van den Hurk, in bijzijn van de griffier mr. K. Kiela.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 april 2018.