ECLI:NL:GHDHA:2017:976

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2017
Publicatiedatum
13 april 2017
Zaaknummer
22-000763-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling van de toenmalige vriendin

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1969, werd beschuldigd van mishandeling van zijn toenmalige vriendin op 21 september 2015 te Rotterdam. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een taakstraf van 20 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. Het hof achtte de verklaringen van de aangeefster, die stelde dat de verdachte haar met kracht bij de arm had beetgepakt en haar omver had geduwd, wettig en overtuigend bewezen. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat de aangeefster zelf tegen een tafel was gevallen en dat haar verklaringen onbetrouwbaar waren. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster steun vonden in ander wettig bewijs, waaronder het geconstateerde letsel. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 14 dagen met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 16 uren, subsidiair 8 dagen hechtenis. Het hof heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen bij het bepalen van de straffen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000763-16
Parketnummer: 10-217177-15
Datum uitspraak: 6 april 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 12 februari 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1969,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 23 maart 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 september 2015 te Rotterdam [benadeelde partij] heeft mishandeld door haar met kracht bij de arm beet te pakken en/of met kracht naar zich toe te trekken en/of omver te duwen/gooien.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks21 september 2015 te Rotterdam [benadeelde partij] heeft mishandeld door haar met kracht bij de arm beet te pakken en
/ofmet kracht naar zich toe te trekken en
/ofomver te duwen/gooien;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nadere bewijsoverweging
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Volgens de verdediging was de aangeefster namelijk ineengezakt en zelf tegen een tafel gevallen. Haar verklaringen, die tegenstrijdigheden bevatten en onbetrouwbaar zijn, zouden mogelijk zijn ingegeven door wraak. De aangeefster heeft haar aangifte ook weer willen intrekken en de wens gehad dat het goed kwam tussen haar en de verdachte, zoals blijkt uit de briefjes en appjes die zij na haar aangifte aan de verdachte heeft gestuurd. Bovendien kon het letsel volgens de verdediging ook vooraf zijn ontstaan, in ieder geval zonder toedoen van de verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Naar het oordeel van het hof vormt de enkele omstandigheid dat de aangeefster haar aangifte heeft willen intrekken en de wens heeft gehad dat de relatie met de verdachte weer goed zou komen, op zichzelf onvoldoende grond om de conclusie te rechtvaardigen dat daarmee haar verklaringen onbetrouwbaar zijn. De aangeefster is bovendien bij de raadsheer-commissaris gehoord en heeft daar – in lijn met haar eerdere verklaring en ruim een jaar na het gebeurde - opnieuw en uit zichzelf verklaard dat de verdachte haar met zoveel kracht had getrokken dat zij met haar rug tegen de tafel is gevallen. De aangeefster is bij die gelegenheid niet teruggekomen op de gebeurtenissen waarover zij in haar aangifte had verklaard, maar heeft daarin - integendeel - volhard en een uitvoerige verklaring afgelegd over hetgeen op 21 september 2015 was voorgevallen.
Ook overigens zijn op grond van het onderzoek ter terechtzitting geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de door haar afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zouden zijn.
In dit verband is voorts van belang dat de voor het bewijs gebezigde verklaringen van de aangeefster op kernpunten steun vinden in ander wettig bewijs. Het hof kent daarbij in het bijzonder gewicht toe aan het rugletsel dat bij de aangeefster is geconstateerd. De omvang en ernst van de door het hof ook zelf op de foto’s in het dossier waargenomen forse bloeduitstorting op de rug van aangeefster past naar het oordeel van het hof veeleer bij de verklaring van de aangeefster, inhoudende dat zij
met krachtwerd getrokken waardoor zij met haar rug tegen de tafel terechtkwam, dan bij de verklaring van de verdachte, inhoudende dat de aangeefster ineenzakte en zichzelf tegen de tafel liet vallen.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn toenmalige vriendin op de bewezen verklaarde wijze mishandeld en haar nodeloos pijn en letsel bezorgd.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder voor mishandeling. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur in combinatie met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
13 (dertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
16 (zestien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. A. Kuijer,
mr. Chr.A. Baardman en mr. A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier mr. N.R. Achterberg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 april 2017.
Mr. Chr.A. Baardman en mr. A.W.M. Bijloos zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.