BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de periode van 19 augustus 2016 tot 19 augustus 2017.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de raad niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige, althans het verzoek af te wijzen, dan wel een zodanige beschikking af te geven als het hof vermeent te behoren.
3. De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond.
4. De moeder stelt zich op het standpunt dat niet aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling is voldaan. Zij voert daartoe aan dat de raad het Centrum voor Jeugd en Gezin (hierna: CJG) als bron heeft geraadpleegd en uit het rapport van de raad blijkt dat de minderjarige zich tot op heden goed heeft ontwikkeld en vanuit zijn opvoedingsomgeving veel liefde meekrijgt. Zowel zijn moeder als zijn grootouders zijn betrokken en tonen zich beschermend jegens de minderjarige. De moeder is van mening dat de ondertoezichtstelling een grote inmenging in haar leven en dat van de minderjarige is. Een ondertoezichtstelling is volgens de moeder niet bedoeld voor de totstandkoming van een omgangsregeling. Dat de omgangsregeling niet vrijwillig tot stand komt levert geen ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige op. In het rapport van de raad wordt ook benadrukt dat er geen bedreiging is voor de ontwikkeling van de minderjarige. Verder stelt de moeder dat het aan de beperkte pedagogische vaardigheden van de vader te wijten is dat de omgangsregeling niet goed verloopt. Volgens de moeder heeft de rechtbank op gekunstelde wijze getracht te onderbouwen dat is voldaan aan de vereisten zoals de Hoge Raad heeft bepaald bij uitspraak van 13 april 2001 door problemen te signaleren in de identiteitsontwikkeling van de minderjarige. De moeder betwist echter dat daar sprake van is. Voorts wijst de moeder op de uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2016, waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat een omgangsregeling die niet op een vrijwillige basis tot stand komt en waarbij de raad stelt dat er een dreiging is in de ontwikkeling van de minderjarige als er geen contact komt, geen toereikende motivering oplevert voor het opleggen van een ondertoezichtstelling. De rechtbank heeft gemotiveerd dat de ontwikkeling van de minderjarige wordt bedreigd door het opgroeien tussen twee ouders van wie de verhouding wordt gekenmerkt door wantrouwen, angst en het ontbreken van communicatie. De rechtbank ziet de voelbaarheid van de spanningen tussen de ouders ook als een aspect van de bedreiging, evenals het ontbreken van een onbelaste manier van contact met ieder van de ouders en de negatieve uitwerking daarvan op de identiteitsontwikkeling van de minderjarige. Met name de uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2016 maakt volgens de moeder korte metten met de overwegingen van de rechtbank. Dat de vader mogelijk niet aansluit op de minderjarige kan volgens de moeder evenmin tot een ondertoezichtstelling leiden. Het enkele feit dat de vader tekortschiet om een veilige omgang te creëren is de verantwoordelijkheid van de vader zelf en in zoverre ligt er geen taak vanuit een ondertoezichtstelling voor een gezinsvoogd. De ondertoezichtstelling is geen instrument tot het verbeteren van communicatie en overleg of een sanctie die tot ontspanning van de ouders zou moeten inspireren. De moeder is derhalve van mening dat de raad niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in zijn verzoek, althans het verzoek had moeten worden afgewezen omdat niet aan de vereisten is voldaan.
5. De raad heeft ter zitting van het hof verklaard dat de moeder geen contact met de vader wil hebben, waardoor tussen de minderjarige en de vader evenmin contact is. Volgens de raad heeft de minderjarige recht op contact met zijn ouders en dienen zij daar gezamenlijk zorg voor te dragen. De raad verwacht niet dat de moeder in het vrijwillig kader zal zijn te bewegen om contact tussen de vader en de minderjarige te laten ontstaan. Hoewel de fysieke ontwikkeling van de minderjarige goed verloopt, maakt de raad zich – door het ontbreken van contact tussen de vader en de minderjarige – zorgen over de persoonlijke- en identiteitsontwikkeling van de minderjarige. Zonder een ondertoezichtstelling verwacht de raad dat de minderjarige zonder de vader zal opgroeien. Verder is er weinig zicht op de thuissituatie van de vader en is het onduidelijk hoe hij met de minderjarige omgaat, aldus de raad.
6. De gecertificeerde instelling is van mening dat er tussen de ouders te veel spanningen zijn om zelf de omgang tussen de vader en de minderjarige tot stand te brengen. Ook het netwerk kan hier op dit moment niets in betekenen. Daarnaast ziet de gecertificeerde instelling dat de ondertoezichtstelling en de verplichte omgang veel spanningen oplevert bij de moeder. Verder stelt de gecertificeerde instelling dat de minderjarige zich leeftijdsadequaat lijkt te ontwikkelen en er zijn op dit momentgeen zorgen over zijn ontwikkeling. De ondertoezichtstelling is uitgesproken voor de omgang, hetgeen voor de gecertificeerde instelling geen doel is om te monitoren. Wel zal de gecertificeerde instelling monitoren of de omgang invloed heeft op de ontwikkeling van de minderjarige. Ter zitting van het hof heeft de gecertificeerde instelling meegedeeld dat de begeleide bezoeken zijn gestart. Het eerste bezoek verliep niet goed. De minderjarige had de vader al geruime tijd niet gezien en is gaan spugen. Er is toen een nieuwe afspraak gemaakt op neutraal terrein (school in [woonplaats 1] ). Voorts ziet de gecertificeerde instelling geen interactie tussen de vader en de minderjarige en ontstaat er tussen hen geen band. Ook komt de minderjarige klem te zitten tussen de vader en de nieuwe partner van de vrouw. De gecertificeerde instelling verwacht niet dat een omgangsondertoezichtstelling de omgang tussen de vader en de minderjarige zal kunnen vlot trekken.
7. De vader stelt dat een kind beide ouders hoort te zien en te kennen om gelukkig en evenwichtig op te groeien; ook als een kind zich goed ontwikkelt en vanuit zijn opvoedomgeving liefde krijgt. De minderjarige moet zowel met de vader als met de moeder een band kunnen opbouwen. Volgens de vader tracht de moeder de minderjarige bij hem weg te houden. Ook nu de gecertificeerde instelling betrokken is, probeert de moeder te voorkomen dat de vader de minderjarige ziet door herhaaldelijk afspraken af te zeggen. De moeder wil hem uit haar leven hebben, waardoor zij haar wensen en behoefte laat prevaleren boven die van de minderjarige. Hoewel de vader erkent dat de opgelegde maatregel een grote inbreuk is in het leven van de moeder, is dat te wijten aan haar onwelwillende houding tegenover de omgang van de vader met de minderjarige. Ook hebben minder ingrijpende maatregelen gefaald. De vader wijst er ten aanzien van de ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarige op dat de minderjarige thans nog te klein is om te beseffen dat het zijn vader nooit zal leren kennen indien een omgangsregeling aan de moeder wordt overgelaten. Een kind ondervindt daar pas later de gevolgen van en niet meteen op zeer jonge leeftijd, aldus de vader.
8. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
9. Het toepassen van de maatregel van ondertoezichtstelling betekent een inmenging in het gezinsleven van ouder(s) en kind. Deze maatregel is slechts gerechtvaardigd indien zij berust op de in de wet aangegeven gronden en dient ter bescherming van het belang van het kind. De rechter die de maatregel uitspreekt zal in zijn beschikking niet alleen moeten vermelden dat deze beide gronden aanwezig zijn, doch ook moeten aangeven op grond van welke gegevens hij tot zijn oordeel is gekomen dat de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd.
10. Het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling kan gerechtvaardigd zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn ontwikkeling.
11. Het ingrijpende karakter van de ondertoezichtstelling brengt mee dat een dergelijke bedreiging eerst dient te worden aangenomen wanneer in de actuele situatie van de minderjarige concrete, niet mis te verstane, aanwijzingen voor die bedreiging aan de dag treden. De enkele kans dat het ontbreken of niet nakomen van een omgangsregeling voor de minderjarige nadelig of schadelijk zal kunnen zijn, biedt onvoldoende basis voor het opleggen van een maatregel als de onderhavige (Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:295). Er dient sprake te zijn van bijkomende omstandigheden, die een ontwikkelingsbedreiging tenminste aannemelijk maken. Naar het oordeel van het hof is in de onderhavige situatie geen sprake van dergelijke bijkomende omstandigheden. De stelling dat een omgangsregeling niet op vrijwillige basis tot stand kan komen en de minderjarige reeds daardoor ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, vormt onvoldoende grondslag voor het opleggen van een ingrijpende maatregel als een ondertoezichtstelling. Dat de ouders niet met elkaar kunnen communiceren en verwikkeld zijn in een onderlinge strijd, maakt dat niet anders. Ook het gegeven dat het de gecertificeerde instelling in de afgelopen periode niet is gelukt om de impasse met betrekking tot het contactherstel tussen de vader en de minderjarige te doorbreken, leidt niet tot een ander oordeel. Een ondertoezichtstelling is immers niet bedoeld om enkel contactherstel te bewerkstelligen. Cruciaal is dat de minderjarige zich positief ontwikkelt en er geen zorgen zijn over de thuissituatie bij zijn moeder. Hoewel de raad heeft aangevoerd dat de minderjarige in zijn persoonlijke- en in zijn identiteitsontwikkeling wordt bedreigd, is niet gebleken dat de minderjarige signalen vertoont die hierop duiden. Het hof is dan ook van oordeel dat niet is voldaan aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking dan ook vernietigen en het inleidend verzoek van de raad alsnog afwijzen. 12. Dit leidt tot de volgende beslissing.