1.16[appellante] heeft [geintimeerde] de volgende facturen gestuurd:
datum
factuurnummer
Bedrag
25 februari 2014
14001905
€ 14.015,93
26 februari 2014
14001933
€ 30,00
7 mei 2014
14003394
€ 30,00
9 mei 2014
14003437
€ 818,00
9 mei 2014
14003438
€ 195,00
9 mei 2014
14003439
€ 104,38
9 mei 2014
14003440
€ 268,60
19 mei 2014
14003605
€ 4.188,29
26 mei 2014
14003710
€ 9.648,06
26 augustus 2014
14005201
-€ 6.321,98
2. [geintimeerde] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd – samengevat − bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- een verklaring voor recht dat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verbintenis door de overeenkomst eenzijdig te wijzigen althans op te zeggen althans te ontbinden;
- een verklaring voor recht dat [appellante] aansprakelijk is voor de door [geintimeerde] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat;
- veroordeling van [appellante] in de proceskosten en de nakosten.
3. [appellante] heeft in reconventie − na eisvermeerdering – gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [geintimeerde] tot betaling van € 23.884,56 vermeerderd met rente, de proceskosten en de nakosten.
4. De rechtbank heeft bij vonnis van 16 september 2015 in conventie voor recht verklaard dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van op haar rustende verbintenissen uit de partnerdistributieovereenkomst en dat [appellante] aansprakelijk is voor de door [geintimeerde] geleden schade, nader op te maken bij staat, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten. In reconventie is [geintimeerde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van
€ 13.328,22 vanwege openstaande facturen, vermeerderd met rente en kosten.
5. In hoger beroep heeft [appellante] gevorderd het bestreden vonnis, voor zover in conventie gewezen, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering in conventie af te wijzen, met veroordeling van [geintimeerde] in de kosten van beide instanties.
6. Met de
eerstegrief komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [geintimeerde] ervan mocht uitgaan dat de opschorting van de overeenkomst bij e-mail van [X] van 26 mei 2014 afkomstig was van [appellante] , althans dat [appellante] een toereikende volmacht had verleend op grond waarvan [X] bevoegd was tot het versturen van die boodschap. [appellante] bestrijdt niet het oordeel van de rechtbank dat de boodschap van [X] moet worden gekwalificeerd als een beroep op opschorting. [appellante] betoogt alleen dat [X] niet bevoegd was de overeenkomst op te schorten. Aangevoerd wordt dat ICC, bij wie [X] in dienst was, uitsluitend fungeerde als verkoopagent met een beperkte operationele rol. Ook uit het handelsregister volgt dat ICC niet bevoegd was om [appellante] te vertegenwoordigen. Uit de overeenkomst volgt ook dat uitsluitend [appellante] tot opschorting en eventueel beëindiging mocht overgaan. Voorts heeft [appellante] bij brief van 27 juni 2014 aan [geintimeerde] medegedeeld dat ICC niet bevoegd was om haar te vertegenwoordigen. Tot slot heeft [appellante] nog een beroep gedaan op artikel 2 lid 3 van de algemene voorwaarden.
7. De grief faalt. Ten eerste heeft [geintimeerde] onbestreden en onder verwijzing naar de door [appellante] zelf overgelegde verklaring van [X] (productie 18 in hoger beroep) aangevoerd dat [appellante] [X] opdracht heeft gegeven de bedoelde mededeling aan [geintimeerde] te doen, althans dat die mededeling is gedaan na overleg met [appellante] . Daarvan uitgaande moet worden geconcludeerd dat [X] een toereikende volmacht bezat. Ten tweede is onvoldoende weersproken dat [appellante] zich in de praktijk steeds heeft laten vertegenwoordigen door [X] en dat [X] dus meer was dan enkel een verkoopagent van [appellante] . [appellante] heeft zelf immers ook gesteld dat [X] al diverse malen met [geintimeerde] had besproken dat zij haar verplichtingen niet nakwam en dat hij [geintimeerde] had herinnerd aan achterstand in betalingen (zie onder meer de randnummers 12, 13, 29 en 41 memorie van grieven) en heeft niet aangevoerd dat [X] (ook) die mededelingen onbevoegd heeft gedaan. [X] heeft zijn mail voorts vanaf het e-mailadres [X] @ [appellante] .eu gestuurd. Daarbij komt dat de mail in c.c. aan [naam 3] is verstuurd, zodat [geintimeerde] ervan mocht uitgaan dat [appellante] op de hoogte was van het verzenden van de mail en de inhoud daarvan en daarmee ook instemde omdat [appellante] niet op korte termijn een tegenbericht heeft gestuurd. Uit voornoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, mocht [geintimeerde] dan ook redelijkerwijs aannemen dat [X] bevoegd was om namens [appellante] de overeenkomst op te schorten. Het hof is voorts van oordeel dat artikel 2 lid 3 van de algemene voorwaarden niet op deze situatie ziet, alleen al omdat, zoals [appellante] zelf opmerkt, [X] niet in dienst was bij [appellante] , en derhalve buiten beschouwing kan blijven.
8. De
tweedegrief is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat voor het inroepen van de opschortingsbevoegdheid door [appellante] vereist was dat [geintimeerde] in verzuim was. De
derdegrief richt zich tegen het oordeel dat [appellante] van de betalingsachterstand geen probleem maakte en de
vierdegrief betreft de vraag of de wanprestatie de opschorting rechtvaardigde. In de
vijfdegrief wordt aangevoerd dat, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, de tekortkomingen voldoende onderbouwd zijn. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
9. [appellante] heeft aangevoerd dat voor opschorting voldoende was dat [geintimeerde] haar verplichtingen niet nakwam. In dat verband heeft [appellante] erop gewezen dat [geintimeerde] ten aanzien van de betalingsverplichting van de facturen over februari en maart 2014 op 26 mei 2014 hoe dan ook in verzuim was. Voorts heeft [appellante] erop gewezen dat [geintimeerde] ook tekort was geschoten in de nakoming van diverse andere verplichtingen. Zij heeft in dit verband verwezen naar de niet-nagekomen verplichtingen van [geintimeerde] die [appellante] al in eerste aanleg naar voren heeft gebracht:
het aanleveren van minimaal tien preferred dealers,
het maandelijks rapporteren aan [appellante] ,
het verlenen van service,
het onderhouden van contact met de serviceafdeling van [appellante] ,
het afhandelen van klachten,
het aanstellen van vakbekwame servicemedewerkers die de jaarlijkse training bij [appellante] hebben ondergaan,
het aanstellen van bekwame verkoopmedewerkers die de jaarlijkse training bij [appellante] hebben ondergaan,
et organiseren van trainingen voor dealers en afnemers,
het op voorraad houden van de volledige range van reserveonderdelen,
het vervangen en repareren van aan afnemers geleverde producten conform de garantieregeling,
het doen van marketingactiviteiten.
In hoger beroep heeft [appellante] die tekortkomingen nader toegelicht onder verwijzing naar (de bijlagen A, B en C bij) de overeenkomst en onderbouwd met de verklaring van [X] van 16 januari 2017 (productie 18 in hoger beroep).
10. [geintimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat er noch gesproken noch gecorrespondeerd is over de tekortkomingen. Evenmin heeft [appellante] aan [geintimeerde] kenbaar gemaakt dat het betalingsgedrag tot opschorting dan wel beëindiging van de overeenkomst zou leiden. Dat er kritiek zou zijn staat bovendien haaks op de beoordelingen en de fee die [geintimeerde] heeft ontvangen. Voorts heeft [geintimeerde] aangevoerd dat het aanstellen van preferred dealers (a) geen verplichting was evenmin als het organiseren van trainingen of opleidingen (h). Eveneens wordt betwist dat de verleende service (c), (e) en (j) niet goed was en dat de servicemedewerkers niet goed waren opgeleid (f). [geintimeerde] heeft in dat verband gesteld dat [appellante] derden naar een servicemedewerker van [geintimeerde] (de heer Haelst) stuurde om door hem opgeleid te worden.
11. Het hof overweegt als volgt. Art. 6:262 lid 1 BW houdt in dat indien een van partijen haar verbintenis niet nakomt, de wederpartij bevoegd is de nakoming van haar daartegenover staande verplichtingen op te schorten. Daartoe is een voorafgaande ingebrekestelling niet vereist. Voor zover [appellante] zich (mede) op artikel 5 lid 1 van de algemene voorwaarden beroept, geldt dat deze bepaling, anders dan [geintimeerde] aanvoert, niet onredelijk bezwarend kan worden geacht omdat die bepaling in zoverre overeenstemt met de wettelijke regeling. Vast staat voorts dat [geintimeerde] ten aanzien van de facturen over februari 2014, gelet op de betalingstermijn van 60 dagen (ex art. 9 van de overeenkomst), op 26 mei 2014 in verzuim was. Het gaat daarbij om een op dat moment opeisbaar bedrag van € 14.045,26. [geintimeerde] heeft ter gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg erkend dat zij wist dat betalingstermijnen werden overschreden. Dat zij eerder niet door [appellante] op het betalingsgedrag was aangesproken, hetgeen overigens door [appellante] gemotiveerd wordt betwist, doet aan de opschortingsbevoegdheid niet af. Het hof acht de betalingsachterstand van € 14.045,29 op zichzelf reeds voldoende om de opschorting te rechtvaardigen.
12. Daarbij komt dat [geintimeerde] ten minste een aantal van de andere door [appellante] genoemde tekortkomingen niet voldoende heeft weersproken. Zo heeft [geintimeerde] voor de onder (b) bedoelde rapportageverplichting, de onder (i) bedoelde voorraadverplichting en de onder (k) bedoelde marketingverplichting volstaan met een blote betwisting. Dat is onvoldoende omdat, als wel aan die verplichtingen zou zijn voldaan, het voor [geintimeerde] eenvoudig moet zijn geweest haar activiteiten te specificeren en aan te tonen met stukken, zoals rapportages, voorraadlijsten en marketingmateriaal. Nu zij dit heeft nagelaten, komt het hof aan bewijslevering door [geintimeerde] niet toe. Het verwijt van [geintimeerde] dat [appellante] de gestelde schending van die verplichtingen niet heeft onderbouwd is ongegrond omdat [appellante] de schending wel heeft onderbouwd met de verklaring van [X] en omdat zij die moeilijk verder kon onderbouwen omdat zij stelt dat [geintimeerde] de bedoelde handelingen
nietheeft verricht. Daarnaast heeft [geintimeerde] de niet-nakoming van de onder (f) bedoelde training weersproken door te bestrijden dat [geintimeerde] verplicht was haar servicemedewerkers een training te laten volgen bij [appellante] . Dat verweer moet worden verworpen. [appellante] heeft er terecht op gewezen dat uit Bijlage B bij de overeenkomst volgt dat servicemedewerkers webinars van [appellante] moesten volgen.
13. Het verweer van [geintimeerde] dat zij over 2012-2013 een fee heeft ontvangen van 8% omdat op zeven criteria positief werd gescoord, kan niet leiden tot een ander oordeel. Tussen partijen is niet in geschil dat de beoordeling of een fee wordt verkregen afhankelijk is van het nakomen van de verplichtingen uit de overeenkomst. [appellante] heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de fee over het eerste jaar om een andere reden, namelijk als stimulering, is toegekend. Bovendien heeft [appellante] aangevoerd dat [geintimeerde] na 1 augustus 2013 helemaal niet meer heeft voldaan aan de criteria, zelfs niet aan het omzetcriterium. Zoals hiervoor is vastgesteld, moet worden aangenomen dat dit betoog voor ten minste een aantal verplichtingen doel treft. [appellante] was dan ook bevoegd (mede als pressiemiddel om [geintimeerde] te bewegen deze verplichtingen alsnog na te komen) om de (daar tegenover staande) partnerkorting op te schorten.
14. De grieven 2 tot en met 5 slagen derhalve. De vordering van [geintimeerde] kan op de primaire grondslag (opschorting op 26 mei 2014) niet worden toegewezen. Het hof zal vervolgens beoordelen of de vordering van [geintimeerde] op de subsidiaire grondslag (opzegging op 27 juni 2014) of de meer subsidiaire grondslag (ontbinding op 16 oktober 2014) toewijsbaar is.
15. [geintimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] met de brief van 27 juni 2014 de overeenkomst ten onrechte heeft opgezegd. Ook in dit verband betwist [geintimeerde] dat zij op enigerlei wijze is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen en voorts betwist zij dat er over het tekortschieten gesprekken hebben plaatsgevonden met [appellante] of [X] . Voor zover er wel sprake is van een tekortkoming, is die niet van dien aard geweest dat handhaving van de overeenkomst in redelijkheid niet van [appellante] mocht worden verlangd.
16. Artikel 17 lid 2 van de overeenkomst geeft [appellante] de bevoegdheid om bij het niet nakomen van verplichtingen (per aangetekende brief) de overeenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen. Zoals hiervoor is vastgesteld, was [geintimeerde] nalatig met de nakoming van tenminste een aantal verplichtingen. Bovendien heeft [appellante] bij aangetekende brief van 27 juni 2014 aan [geintimeerde] een termijn gegeven van drie weken om (alsnog) aan haar verplichtingen te voldoen, waarbij [appellante] concreet wijst op onder meer artikel 4 (de voorraadverplichting), artikel 7 (de marketingverplichting) en artikel 12 (de rapportageverplichting) van de overeenkomst. [geintimeerde] heeft niet bestreden dat zij in die drie weken de verplichtingen niet (alsnog) is nagekomen, terwijl [geintimeerde] toen wist welke tekortkomingen haar werden verweten. [appellante] was dan ook bevoegd tot opzegging. Voor zover de opzegging is gebaseerd op artikel 17 lid 5 van de overeenkomst oordeelt het hof dat de tekortkomingen, zoals genoemd onder 11 en 12, in onderlinge samenhang bezien ook van dien aard waren dat handhaving van de overeenkomst in redelijkheid niet van [appellante] mocht worden verlangd. Bij dat oordeel betrekt het hof dat de partnerkorting juist een beloning was voor het leveren van extra inspanningen, die [geintimeerde] nu juist voor een groot deel niet is nagekomen.
17. Nu de overeenkomst op goede gronden is opgezegd, heeft de ontbinding van de overeenkomst bij brief van 16 oktober 2014 ten overvloede plaatsgevonden. Ook op de meer subsidiaire grondslag is de vordering van [geintimeerde] dus niet toewijsbaar.
18. Het bewijsaanbod van [geintimeerde] zal als niet ter zake dienend worden gepasseerd.
19. Het voorgaande betekent dat het bestreden vonnis, voor zover gewezen in conventie, moet worden vernietigd. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [geintimeerde] afwijzen. Bij die uitkomst past dat [geintimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten van zowel de eerste aanleg (in conventie) als het hoger beroep. De overige grieven behoeven geen bespreking meer.