Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
1.Het verloop van het geding
2.Beoordeling van het hoger beroep
- i) [geïntimeerde] , geboren op [datum] 1974, is op 1 juli 1998 als Test Engineer in dienst getreden bij [appellante] . [appellante] heeft voor haar werknemers, en dus ook voor [geïntimeerde] , een pensioenverzekering afgesloten, alsmede een WAO-gatverzekering, een invaliditeitspensioenverzekering, een ANW-gatverzekering en een ongevallenverzekering.
- ii) [geïntimeerde] is met ingang van 1 maart 2000 gedetacheerd bij de Amerikaanse vestiging van [appellante] , [appellante] USA Inc. Hij vervulde daar aanvankelijk de functie van Sales Support Manager en later de functie van Operations Supervisor. In de detacheringovereenkomst is bepaald dat als uitgangspunt voor het bepalen van het salaris in het buitenland het Nederlandse salaris (in NLG) wordt gehanteerd, welk salaris op het moment van het sluiten van de detachteringsovereenkomst NLG 54.000,- per jaar bedroeg, exclusief vakantiegeld en bonus. Voorts is bepaald dat het salaris in de Verenigde Staten betaalbaar wordt gesteld tegen een wisselkoers van 1 USD = NLG 2, hetgeen bij aanvang van de detacheringsovereenkomst neerkwam op een bruto van USD 29.139,-, te betalen in twaalf termijnen van USD 2400,-. Het laatstverdiende salaris van [geïntimeerde] bedroeg US$ 57.783,18 per jaar.
- iii) In de detacheringsovereenkomst is verder onder meer opgenomen, onder de kop ‘Premies volksverzekering en vrijwillige premievoortzetting’, dat [appellante] de financiële verplichting voor de pensioenpremie, de premie VUT-regeling en de premie particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering (voorzover niet reeds meeverzekerd in de pensioenregeling) in Nederland voor haar rekening zal nemen.
- iv) Op of omstreeks 17 november 2003 is bij [geïntimeerde] de ziekte van Stargardt geconstateerd, als gevolg waarvan de gezichtsscherpte van [geïntimeerde] thans nog slechts 3% aan beide ogen bedraagt. Herstel valt niet te verwachten.
- v) Op 24 juni 2004 heeft [appellante] een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering ten behoeve van [geïntimeerde] afgesloten bij N.V. De Amersfoortse Algemene Verzekeringsmaatschappij (hierna: De Amersfoortse). Op het polisblad is bepaald: “Geen recht op uitkering zal bestaan bij arbeidsongeschiktheid wegens aandoeningen van beide ogen en de gevolgen daarvan.”
- vi) [appellante] heeft de detacheringsovereenkomst per 1 oktober 2007 opgezegd. Zij heeft [geïntimeerde] een functie aangeboden op de Nederlandse afdeling Sales Binnendienst, waarvan de precieze invulling in onderling overleg nader zou worden vastgesteld. [geïntimeerde] dit aanbod niet aanvaard.
- vii) Hierop heeft [appellante] een ontbindingsverzoek aanhangig gemaakt bij de kantonrechter te Den Haag. De kantonrechter heeft bij beschikking van 15 februari 2008 de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2008 ontbonden, onder toekenning van een vergoeding aan [geïntimeerde] van € 25.000,- bruto.
grief 1 in principaal appelvoert [appellante] aan dat de kantonrechter [geïntimeerde] niet ontvankelijk had moeten verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding. Volgens [appellante] heeft de kantonrechter in de ontbindingsprocedure alle voor zijn billijkheidsoordeel relevante factoren meegenomen, zodat er geen plaats meer is voor toewijzing van de onderhavige vordering.
wil vergoeding en verzekeringskwestie meenemen in deze procedure.
is hier tegen.
grief 2 in principaal appelvoert [appellante] aan dat op haar niet de verplichting rustte een arbeidsongeschiktheidsverzekering ten behoeve van [geïntimeerde] te sluiten. Voor zover het hof daarover anders zou denken, is [appellante] van mening dat zij deze verplichting is nagekomen door in 2004 een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij De Amersfoortse te sluiten (
grief 3 in principaal appel).
grief 11 in principaal appelfaalt, voor zover [appellante] hierin betoogt dat de ingangsdatum van de wettelijke rente 8 maart 2010 dient te zijn, dat wil zeggen de datum waarop [geïntimeerde] , aldus [appellante] , voor het eerst de door de kantonrechter toegewezen vordering heeft ingesteld.
grief 5 in principaal appelwordt door [appellante] aangevoerd dat [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan zijn klachtplicht als bedoeld in artikel 6:89 BW. [geïntimeerde] had eerder moeten klagen over (1) het ontbreken van de arbeidsongeschiktheidsverzekering, alsmede (2) over (tekortkomingen aan) de in 2004 gesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering.
grieven 6 en 8 in principaal appelhebben betrekking op de omvang van de schade. Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
grief 7 in principaal appelaangevoerd dat zij recht en belang heeft om de schadevergoeding periodiek aan [geïntimeerde] uit te betalen, en niet als bedrag ineens. Het hof wijst in dit verband op artikel 6:97 BW jo. artikel 6:105 BW. Uit deze bepalingen volgt dat de rechter de schade begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is, alsmede dat de rechter in een geval als het onderhavige ervoor kan kiezen de schadevergoeding als een bedrag ineens toe te wijzen. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat een bedrag ineens in dit geval passend is omdat vrijwel uitgesloten is dat de arbeidsgeschiktheid van [geïntimeerde] in relevante mate zal toenemen. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] een redelijk belang bij een uitkering ineens, terwijl [appellante] onvoldoende concreet heeft toegelicht waarom zij daardoor onevenredig in haar belangen wordt geschaad. De grief faalt daarom.
grief 2 in incidenteel appelkomt [geïntimeerde] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat bij de berekening van de schade moet worden uitgegaan van een jaarrente van € 20.310,30. [geïntimeerde] voert aan dat de jaarrente op € 32.648,- moet worden gesteld (te weten: 70% van het max dagloon per 1 juli 2007), hetgeen volgens hem leidt tot een schadevergoeding van € 873.584,-. De kantonrechter heeft in het vonnis van 4 februari 2013 in rov. 37 overwogen dat voor de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding moet worden uitgegaan van de jaarrente zoals die rond 1 maart 2000 verzekerd zou zijn, dat wil zeggen een jaarrente van 70% van het toenmalige bruto jaarsalaris, inclusief vakantiegeld en bonus. Het bruto jaarsalaris was toen € 29.014,71, hetgeen correspondeert met een jaarrente van € 20.310,30; in het vonnis van 4 februari 2013 gaat de kantonrechter nog abusievelijk uit van € 21.014,71.
- Er dient te worden uit gegaan van het bruto jaarsalaris op 1 maart 2000, zijnde € 29.014,71, en een daarbij behorende (fictieve) jaarrente van € 20.310,30.
- Deze jaarrente dient jaarlijks met de algemene indexering als bedoeld in artikel 26 van de polis van 2004 te worden verhoogd.
- Per 1 maart 2003 dient de jaarrente te worden aangepast aan het alsdan geldende salaris en per 1 maart 2006 dient de jaarrente met 15% (rov. 2.30 en 2.31) te worden verhoogd.
- Voor de aan te houden wisselkoers verwijst het hof naar hetgeen onder 2.33 is overwogen.
- Er dient te worden gerekend met de eindleeftijd van 65 jaar (rov. 2.27).
- Er dient te worden gerekend met de rekenrente die geldt ten tijde van de nieuwe berekening (rov. 2.32).
- De door [appellante] te betalen schadevergoeding kan niet hoger zijn dan de uitkering die [geïntimeerde] zou hebben ontvangen indien [appellante] wel tijdig een arbeidsongeschiktheidsverzekering had gesloten ter afdekking van het WAO/WIA-risico.
- De uitkering uit de bij Zwitserleven gesloten excedent-verzekering dient niet in mindering te worden gebracht op de schadevergoeding (rov. 2.26).