ECLI:NL:GHDHA:2017:908

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2017
Publicatiedatum
4 april 2017
Zaaknummer
200.206.092/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging bodemprocedure en kort geding met betrekking tot erfdienstbaarheid en gebruik van weg

In deze zaak heeft [appellante] B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een incident tot voeging van een bodemprocedure en een kort geding. [appellante] drijft een tuinbouwbedrijf en heeft een geschil met [verweerder 1] c.s. over de aanspraak op een erfdienstbaarheid en het gebruik van de [weg Y]. De bodemprocedure en het kort geding zijn aanhangig bij het hof, waarbij [appellante] vordert dat de bodemprocedure wordt gevoegd met het kort geding. [verweerder 1] c.s. verzet zich tegen deze voeging, met als argument dat dit zal leiden tot onredelijke vertraging van de behandeling van het kort geding. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering in het incident moet worden afgewezen, omdat de voeging inderdaad tot aanzienlijke vertraging zou leiden. De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot het eindarrest. De zaak is verwezen naar de rol van 23 mei 2017 voor memorie van grieven.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.206.092/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/09/510070 / HA ZA 16-493

arrest van 11 april 2017 in het incident tot voeging

inzake

[appellante] B.V.,

gevestigd te [plaats A] , gemeente Westland,
appellante,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens te Den Haag,
tegen
[verweerder 1] ,
[verweerder 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
verweerders in het incident,
hierna gezamenlijk te noemen: [verweerder 1] c.s. of ieder afzonderlijk [verweerder 1] en [verweerder 2] ,
advocaat: mr. P. Obbeek te Delft.

Het geding

1. Bij exploot van 16 december 2016 heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 december 2016. Bij incidentele memorie tot voeging van 21 februari 2017 heeft [appellante] voeging van de onderhavige zaak gevorderd met de bij het hof aanhangige zaak tussen [appellante] als appellante en (uitsluitend) [verweerder 1] als geïntimeerde, bekend onder nummer 200.187.998/01 (hierna: het kort geding). Bij memorie van antwoord in het incident heeft [verweerder 1] c.s. zich verzet tegen het verzoek tot voeging.

Beoordeling van het incident

2. In deze zaak gaat het, kort samengevat, om het volgende. [appellante] drijft een tuinbouwbedrijf dat is gevestigd aan de [weg Y] en de [weg Z] te [plaats A] . Het bedrijf wordt mede gevoerd vanuit een (gehuurde) kas aan de [weg X] 55 te [plaats A] . Vanuit deze kas is een uitweg gerealiseerd naar de [weg Y] .
3. [verweerder 1] c.s. is eigenaar van de woning en het perceel aan de [weg X] 59a te [plaats A] . De [weg Y] is een zijstraat van de [weg X] . Ter hoogte van de aansluiting op de [weg X] is de [weg Y] 3,10 meter breed en op het smalste stuk 2,40 meter breed. De woning van [verweerder 1] c.s. is gelegen op de hoek van de Monsterselaan en de [weg Y] .
4. Tussen partijen is onder meer in geschil of [appellante] ten aanzien van [verweerder 1] c.s. aanspraak kan maken op een erfdienstbaarheid en kan verlangen dat [verweerder 1] c.s. de [weg Y] verbreedt tot vijf meter. Voorts is tussen partijen in geschil of [appellante] op verschillende gronden gerechtigd is gebruik te maken van de [weg Y] met vrachtwagens die breder zijn dan 2,20 meter en zwaarder dan 10 ton. Deze vragen liggen zowel in de bodemprocedure als in het kort geding voor.
5. In het incident in hoger beroep vordert [appellante] dat deze bodemprocedure wordt gevoegd met het in hoger beroep aanhangige kort geding. In dat kort geding is een pleidooi bepaald op 13 april 2017. [verweerder 1] c.s. verzet zich tegen die voeging, onder meer op de grond dat voeging tot een onredelijke vertraging van de behandeling van het kort geding zal leiden. Dat verweer slaagt. In de bodemprocedure dienen nog alle proceshandelingen te worden verricht, terwijl in het kort geding naar verwachting na het pleidooi arrest zal worden bepaald. Wanneer het kort geding zou moeten worden aangehouden in afwachting van de bodemprocedure zal dat dus tot een aanzienlijke vertraging leiden. Een dergelijke vertraging verhoudt zich niet goed tot het karakter van het kort geding en is ook overigens ongewenst.
6. De incidentele vordering moet daarop afstuiten. De beslissing over de kosten in het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest.

Beslissing

Het hof:
  • wijst de vordering in het incident af;
  • houdt de beslissing over de kosten van het incident aan;
  • verwijst de zaak naar de rol van 23 mei 2017 voor memorie van grieven.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, E.J. van Sandick en T.G. Lautenbach en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2017 in aanwezigheid van de griffier.