ECLI:NL:GHDHA:2017:764

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
21 maart 2017
Zaaknummer
200.192.449/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en ontruiming van huurovereenkomst na huurachterstand

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.P. Kloppenburg, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de huurachterstand op € 780,- was vastgesteld. De appellant stelde dat de huurachterstand in werkelijkheid € 1.560,- bedroeg, en voerde drie grieven aan tegen het eerdere vonnis. Het hof heeft de grieven van de appellant beoordeeld en vastgesteld dat de kantonrechter ten onrechte de huurachterstand te laag had vastgesteld. Het hof concludeerde dat de geïntimeerde, die niet verschenen was, tekortgeschoten was in zijn verplichtingen en dat de achterstand van meer dan vier maanden de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming rechtvaardigde. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, de huurovereenkomst ontbonden en de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van € 1.560,- aan achterstallige huur, evenals de kosten van het geding. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.192.449/01
Zaaknummer rechtbank : 4595315 GV EXPL 15-49570

Arrest van 28 maart 2017

in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.P. Kloppenburg te Rotterdam,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.

Het geding

[appellant] is bij exploot van 30 mei 2016 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam, te weten van de kantonrechter zitting houdende te Rotterdam, d.d. 25 maart 2016. De appeldagvaarding bevat drie grieven tegen dat vonnis. Nadat tegen [geïntimeerde] verstek is verleend, heeft [appellant] overeenkomstig de dagvaarding van grieven gediend en daarna arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
[geïntimeerde] huurt met ingang van 13 maart 2012 van [appellant] onzelfstandige woonruimte aan de [adres] tegen een huurprijs van € 360,- per maand.
[appellant] vordert in deze zaak ontbinding van de huurovereenkomst met ontruiming van het gehuurde en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag aan huur van thans € 1.560,- en € 196,02 aan buitengerechtelijke kosten, alles op grond van een huurachterstand van (in eerste aanleg € 1.080,- en thans in hoger beroep) € 1.560,-.
Na verweer van [geïntimeerde] heeft de kantonrechter geoordeeld dat de huurachterstand slechts € 780,- bedroeg. Op grond daarvan achtte hij de gevorderde ontbinding en ontruiming niet gerechtvaardigd. [geïntimeerde] is in het bestreden vonnis veroordeeld tot betaling van € 780,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de overige vorderingen zijn afgewezen, waarbij de proceskosten zijn gecompenseerd.
[appellant] komt hiertegen op met zijn grieven.
2. Volgens de
eerste griefheeft de kantonrechter ten onrechte de huurachterstand op slechts € 780,- vastgesteld. [appellant] noemt drie punten op grond waarvan de totale huurachterstand tot en met januari 2016 op € 1.560,- moet worden vastgesteld.
[appellant] heeft in eerste aanleg verzuimd ook de achterstand over het jaar 2014 mee te nemen. Ten tweede heeft de kantonrechter een betaling uit augustus 2015 in aanmerking genomen als betaling van huur in juli 2015. Die betaling heeft [appellant] niet ontvangen en bij bestudering van het door [geïntimeerde] overgelegde betaalbewijs volgt daaruit dat erin geknoeid is; het is duidelijk dat er gesjoemeld is met de 5 van 2015. In 2014 heeft [appellant] op 11 augustus wel huur ontvangen, maar in 2015 niet. Tot slot heeft de kantonrechter een betaling van € 300,- als volledige betaling van € 360,- aangemerkt.
3. Het hof stelt vast dat de vermeerderde eis is opgenomen in de door [appellant] aan [geïntimeerde] betekende dagvaarding, zodat daarop recht zal worden gedaan.
4. Het hof heeft het betalingsoverzicht dat [appellant] in hoger beroep heeft overgelegd (productie 8 bij memorie van grieven) en dat niet door [geïntimeerde] is betwist, in ogenschouw genomen en de door [geïntimeerde] overgelegde betalingsbewijzen uit de eerste aanleg daarnaast gelegd.
Op grond daarvan is de conclusie dat [geïntimeerde] vanaf september 2014 telkens een maand achterliep met betalen en dat de maand december 2014 niet in dat jaar is betaald.
Het door [geïntimeerde] overgelegde betalingsbewijs van 10 augustus vertoont een onregelmatigheid in de opvolgende cijfers van het jaartaal, de 5 staat ten opzichte van 201 een stukje lager en de opening tussen 1 en 5 is groter dan tussen de andere cijfers.
[geïntimeerde] betwist in hoger beroep niet dat hij met dat cijfer 5 heeft geknoeid, zodat het hof ervan uitgaat dat dit betalingsbewijs niet ziet op de huurbetaling over de maand juli 2015. Ander bewijs dat de huur over de maand juli 2015 is betaald, is niet voorhanden.
Gevoegd bij de door [geïntimeerde] erkende en ook door de kantonrechter reeds geconstateerde achterstand over de maanden oktober en november 2015 brengt dit de totale huurachterstand op vier maanden, dus totaal € 1.440,-.
Uit het door [geïntimeerde] overgelegde betalingsbewijs betreffende de maand december 2015 volgt voorts dat hij slechts € 300,- aan huur heeft betaald in plaats van € 360,-.
Tot slot blijkt uit het door [appellant] overgelegde overzicht van de huurachterstand dat [geïntimeerde] ook in januari 2016 slechts € 300,- aan huur heeft betaald.
De totale huurachterstand tot en met januari 2016 bedroeg derhalve € 1.560,-. [appellant] heeft dus succes met deze grief.
5. [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn doorlopende verplichtingen en naar het oordeel van het hof rechtvaardigt een achterstand van ruim vier maanden de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en in het verlengde daarvan de ontruiming van het gehuurde, zodat ook de
tweede grief, die daarop betrekking heeft, slaagt.
De gevorderde dwangsom van € 100 per dag voor het geval [geïntimeerde] niet tijdig aan de ontruiming voldoet zal worden afgewezen, aangezien zij niet voldoende is onderbouwd.
Er bestaat evenmin grond voor toewijzing van de gevorderde machtiging om de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen, zo nodig met inroeping van de sterke arm. Artikel 556 lid 1 Rv schrijft voor dat de gedwongen ontruiming door een deurwaarder wordt uitgevoerd. Onverenigbaar met die regel is dat de rechter niettemin de verhuurder zou machtigen om zelf de ontruiming te bewerkstelligen; in zoverre derogeert artikel 556 lid 1 Rv bij ontruimingsbeslissingen aan artikel 3:299 BW. De deurwaarder zelf behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm in te roepen. Die bevoegdheid ontleent hij rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
6. De conclusie is dat het vonnis zal worden vernietigd. [geïntimeerde] zal veroordeeld worden tot betaling van € 1.560,- en de gevorderde ontbinding en ontruiming zullen eveneens worden toegewezen. Tegen de afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke kosten is niet opgekomen, de afwijzing daarvan blijft in stand. Bij deze uitslag past een proceskostenveroordeling ten laste van [geïntimeerde], zowel voor de eerste aanleg als voor het hoger beroep. [appellant] heeft derhalve ook succes met zijn
derde grief, waarmee hij klaagde over de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, van 25 maart 2016;
en opnieuw rechtdoende:
- ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst;
- veroordeelt [geïntimeerde] om het gehuurde binnen één maand na betekening van dit arrest, met alle zich daarin bevindende personen en/of zaken te ontruimen en te verlaten en het gehuurde bezemschoon onder afgifte van de sleutels aan [appellant] ter beschikking te stellen;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 360,- per maand vanaf 1 februari 2016 voor elke maand dat [geïntimeerde] het gehuurde in bezit heeft gehouden en na de ontbinding in bezit zal houden, een ingegane maand voor een volle gerekend;
- veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen € 1.560,- aan achterstallige huur berekend tot en met de maand januari 2016 vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW berekend vanaf de respectievelijke vervaltermijnen tot aan het moment van algehele voldoening;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot op 25 maart 2016 begroot op € 317,16 aan verschotten en € 300,- aan salaris gemachtigde;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 410,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, M.A.F. Tan-de Sonnaville en M.E. Honée en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2017 in aanwezigheid van de griffier.