In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een vereniging van woningcorporaties, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had eerder geoordeeld dat belanghebbende omzetbelasting verschuldigd was over de door haar verrichte activiteiten met betrekking tot de verdeling van huurwoningen. Belanghebbende had over het tijdvak van 1 april 2015 tot en met 30 juni 2015 op aangifte € 44.405 aan omzetbelasting voldaan, maar stelde dat haar activiteiten vrijgesteld waren van omzetbelasting op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag geoordeeld dat de activiteiten van belanghebbende onlosmakelijk verbonden zijn met de verhuur van woningen door de aangesloten woningcorporaties. Het Hof concludeert dat de activiteiten van belanghebbende kwalificeren als ondersteunende dienstverlening die samenhangt met de verhuurprestaties van de woningcorporaties. Hierdoor zijn de prestaties van belanghebbende vrijgesteld van omzetbelasting. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verleent een teruggaaf van € 40.000 aan belanghebbende. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.