ECLI:NL:GHDHA:2017:687

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
16 maart 2017
Zaaknummer
000359-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek tegen raadsheer-commissaris in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 maart 2017 een wrakingsverzoek toegewezen van de verzoeker, die gedetineerd is in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel. Het verzoek was gericht tegen raadsheer-commissaris mr. R.J. de Bruijn, die de raadsvrouw van de verzoeker niet toeliet bij het verhoor van een getuige in de strafzaak tegen een medeverdachte. De verzoeker en zijn raadsvrouw waren van mening dat de raadsheer-commissaris een vooringenomenheid koesterde, wat leidde tot het wrakingsverzoek. De wrakingskamer oordeelde dat de houding van de raadsheer-commissaris tijdens eerdere verhoren en zijn schriftelijke communicatie met de raadsvrouw een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bij de verzoeker had kunnen wekken. Het hof concludeerde dat de beslissing van de raadsheer-commissaris om de raadsvrouw niet toe te laten tot het getuigenverhoor niet op een wettelijke basis was gestoeld en dat deze beslissing niet zonder reden was genomen. De wrakingskamer oordeelde dat de raadsheer-commissaris zich te strikt had opgesteld, wat de vrees voor vooringenomenheid bij de verzoeker bevestigde. Het hof heeft het verzoek tot wraking toegewezen en bepaald dat een afschrift van de beslissing wordt verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 000359-17
Rolnummer hoofdzaak : 22-001567-15
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:

[de verzoeker],

geboren op [geboortedatum] te [plaats] (China),
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Ter Apel te Ter Apel,
verzoeker,
raadsvrouw: mr. A.N. Slijters te Amsterdam,
strekkende tot wraking van:

mr. R.J. de Bruijn,

raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Den Haag.

Het geding

In de strafzaak tegen verzoeker onder genoemd rolnummer heeft op 27 mei 2016 een terechtzitting van de meervoudige strafkamer plaatsgevonden, waarbij de zaak is verwezen naar de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Den Haag.
Bij brief van 2 maart 2017, op 7 maart 2017 ingekomen bij de Unit Strafzaken van het gerechtshof/ressortspakket Den Haag, heeft de raadsvrouw namens verzoeker een verzoek tot wraking van de raadsheer-commissaris, mr. R.J. de Bruijn, gedaan.
Mr. De Bruijn heeft in een schriftelijke reactie van 13 maart 2017 medegedeeld niet in de wraking te berusten en heeft kenbaar gemaakt dat hij niet aanwezig zal zijn bij de mondelinge behandeling van het verzoek.
4. De wrakingskamer heeft het verzoek op 15 maart 2017 in raadkamer behandeld, waar verzoeker en zijn raadsvrouw zijn gehoord. De advocaat-generaal, mr. M. Bode, heeft haar standpunt uiteengezet. Mr. De Bruijn is niet in raadkamer verschenen.

Het wrakingsverzoek

5. Zoals blijkt uit het verzoek strekkende tot wraking d.d. 2 maart 2017 en de toelichting op het wrakingsverzoek in raadkamer van 15 maart 2017 is het wrakingsverzoek – kort en zakelijk weergegeven – gebaseerd op het volgende:
Bij de regiebehandeling op 27 mei 2016 is de strafzaak tegen de verzoeker door de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Den Haag verwezen naar de raadsheer-commissaris teneinde de verdachte (verzoeker) nader te horen in zijn eigen zaak. Het hof heeft – onder meer – als volgt beslist: “
Het hof bepaalt dat het de raadsvrouw is toegestaan om zich aan te sluiten bij de getuigenverhoren in de zaken tegen de medeverdachten” en “
verzoekt de raadsheer-commissaris om de raadsvrouw van de verdachte toe te laten bij getuigenverhoren in de zaken tegen de medeverdachten(…)”.
In de zaak tegen [medeverdachte] was ten tijde van de regiezitting verzocht om WOD-er A3762 te horen als getuige. Dat verzoek is toegewezen.
De raadsvrouw heeft mr. De Bruijn bij e-mailbericht van 8 november 2016 kenbaar gemaakt dat de verdediging zich wenste aan te sluiten bij het getuigenverhoor van WOD-er A3762.
Mr. De Bruijn heeft zich bij e-mailbericht van 8 november 2016 op het standpunt gesteld dat hij vooralsnog overwoog gebruik te maken van de hem door het hof geboden mogelijkheid om het verzoek van de raadsvrouw om zich aan te sluiten bij de getuigenverhoren in de zaken tegen de medeverdachten, naast zich neer te leggen.
De raadsvrouw heeft zich bij brief van 16 januari 2017 tot de voorzitter van de meervoudige strafkamer van het hof, mr. H.J.M. Smid-Verhage, gewend met het verzoek WOD-er A3762 alsnog ook in de zaak tegen verzoeker te horen, dan wel een nadere regiezitting te plannen.
Mr. Smid-Verhage heeft de brief van 16 januari 2017 (door)gezonden aan mr. De Bruijn.
Bij e-mailbericht van 1 maart 2017 aan mr. Smid-Verhage heeft mr. De Bruijn medegedeeld – kort weergegeven – voor een ‘praktische oplossing’ niet zoveel te voelen, “mede gelet op de houding van mr. Slijters tijdens het verhoor van haar cliënt” (verzoeker) op 14 oktober 2016. Bij e-mailbericht van diezelfde datum aan de raadsvrouw, onder bijsluiting van het e-mailbericht aan mr. Smid-Verhage, heeft mr. De Bruijn haar medegedeeld – kort weergegeven – geen enkele reden te zien om haar bij het verhoor van WOD-er A3762 toe te laten.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat ten gevolge van de inhoud van vorenbedoelde e-mailberichten bij hem de objectief gerechtvaardigde vrees is ontstaan dat mr. De Bruijn jegens hem vooringenomen is, nu mr. De Bruijn op basis van zijn negatieve gevoelens over het optreden van de raadsvrouw tijdens het verhoor van verzoeker voor hem relevante, negatieve strafvorderlijke beslissingen neemt. Daardoor is mr. De Bruijn niet langer onbevooroordeeld, althans heeft hij de objectief gerechtvaardigde schijn gewekt niet langer onbevooroordeeld te zijn.
6. Mr. De Bruijn heeft zich in zijn schriftelijke reactie – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de raadsvrouw niet tot het verhoor van WOD-er A3762 zal worden toegelaten, omdat er geen wettelijke basis is voor deelname van mr. Slijters aan dat getuigenverhoor, mede gelet op de formulering van de verwijzing van de zaak door het hof naar de raadsheer-commissaris, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 mei 2016. Hij is van oordeel dat de opdracht om de WOD-er ook in de zaak van verzoeker te horen dient te worden beoordeeld door een meervoudige kamer aan de hand van de wettelijke maatstaven en dat het hem in dit specifieke geval niet vrij staat om de WOD-er te horen in de zaak van verzoeker. In dit geval heeft hij voor een strikt formele opstelling gekozen, omdat hij wilde voorkomen dat de raadsvrouw hem op enig moment vanwege een haar onwelgevallige beslissing of handelswijze zou kunnen wraken. Hij heeft daarom – refererend aan “een eerdere onredelijke opstelling” van de raadsvrouw – bewust ervoor gekozen om de strafzaak van [medeverdachte] gescheiden te houden van de strafzaak van verzoeker.
7. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen, nu er – kort gezegd – naar objectieve maatstaven geen objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid is ontstaan.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

8. Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek moet voorop worden gesteld dat ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering op verzoek van de verdachte elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op raadsheren-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken.
9. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter uit hoofde van zijn aanstelling te worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
10. Afwijzende of toewijzende beslissingen van een rechter, zelfs als die beslissingen als onjuist zouden moeten worden aangemerkt, vormen in het algemeen geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter een vooringenomenheid jegens de verzoeker koestert of dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
11. Toepassing van dit toetsingskader leidt in het onderhavige geval tot het volgende.
12. In zijn e-mailbericht d.d. 1 maart 2017, gericht aan de raadsvrouw, heeft mr. De Bruijn in reactie op haar verzoek te worden toegelaten tot het op 17 maart 2017 geplande verhoor van WOD-er A3762 het volgende geschreven:
“Geachte mr. Slijters,
Zie onderstaand mijn reactie aan de voorzitter. Het verhoor van 17 maart as. gaat door. Daar is een zorgvuldige voorbereiding aan voorafgegaan. Ik zie geen enkele reden om u daarbij toe te laten. Ik heb ook geen wettelijke basis om u vragen te laten stellen”.
13. In zijn e-mailbericht d.d. 1 maart 2017, gericht aan de voorzitter van de strafkamer van het hof, mr. Smid-Verhage (de in het e-mailbericht aan de raadsvrouw bedoelde “reactie aan de voorzitter”), heeft mr. De Bruijn het volgende geschreven:
“Geachte voorzitter,
(…)
Ik voel er in deze zaak niet voor om tot een ‘praktische’ oplossing te komen. Er is geen formele verwijzing met betrekking tot de te horen WOD-er in deze zaak. Een wettelijke basis voor de aanwezigheid van Slijters ontbreekt, laat staan een recht om haar toe te staan om vragen te stellen. Dat is een beslissing van een meervoudige kamer. Het is niet mijn rol om me te mengen in enig debat over de noodzaak of het verdedigingsbelang om ook de WOD-er in de zaak [verzoeker] te horen.
Voor een ‘praktische’ oplossing voel ik niet zoveel, mede gelet op de houding van mr. Slijters tijdens het verhoor van haar cliënt. Een praktische handreiking mijnerzijds (om de vastlegging van een verhoor gelet op het tijdstip uit te stellen tot een volgend verhoor) strandde vervolgens in een debat waarbij spijkers op laag water werden gezocht bij het vastleggen van het door mijn griffier zorgvuldig meegetypte proces-verbaal. Ik verwijs naar het proces-verbaal van verhoor verdachte [verzoeker].
Het horen van een WOD-er is strikt geprotocolleerd waarbij ik het protocol volg dat is afgesproken met het LOVS. Ik zie jegens mr. Slijters geen enkele reden om een uitzondering te maken.”
14. Blijkens deze e-mailberichten heeft mr. De Bruijn zijn beslissing om de raadsvrouw niet toe te laten tot (en vragen te laten stellen tijdens) het verhoor van WOD-er A3762, in de eerste plaats gebaseerd op zijn oordeel dat daarvoor een wettelijke basis ontbreekt. Dit oordeel staat niet ter discussie en vormt geen grond voor het verzoek tot wraking.
Uit het in rov. 13 aangehaalde e-mailbericht aan de voorzitter van de strafkamer van het hof volgt dat mr. De Bruijn bedoelde beslissing mede heeft gebaseerd op de houding van de raadsvrouw tijdens een (eerder) verhoor van verzoeker, welke houding door hem wordt gekenschetst als het zoeken van spijkers op laag water bij het vastleggen van het desbetreffende proces-verbaal. Uit de slotzin van dit e-mailbericht valt verder op te maken dat mr. De Bruijn juist ten aanzien van deze raadsvrouw geen reden zag om van het geldende protocol af te wijken. Deze lezing wordt bevestigd in de schriftelijke reactie waar mr. De Bruijn onder meer schrijft: “Doorgaans ben ik redelijk flexibel, in die zin heeft mr. Slijters gelijk dat ik haar in dit geval anders tegemoet treed. Dat ik in dit geval koos voor een strikt formele opstelling is echter niet zonder reden”. Deze reden – zo blijkt uit het voorgaande – is gelegen in het optreden van de raadsvrouw tijdens het verhoor van verzoeker, die als verdachte werd gehoord en die naar de waarneming van mr. De Bruijn vermoedelijk aan het “draaien” was. Aan het optreden van de raadsvrouw heeft mr. De Bruijn zich, zoals in de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek uit de doeken wordt gedaan, klaarblijkelijk gestoord.
De wrakingskamer is van oordeel dat door deze opstelling van mr. De Bruijn, bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees heeft kunnen ontstaan dat mr. De Bruijn jegens hem een vooringenomenheid koestert.
15. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden toegewezen.

Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek tot wraking van mr. R.J. de Bruijn toe;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan (de raadsvrouw van) verzoeker, genoemde raadsheer-commissaris en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 16 maart 2017 door mr. J.M. van de Poll,
mr. H.J. van Kooten en mr. J.J.J. Engel, in aanwezigheid van de griffier,
mr. C. de Bruin.
Mr. H.J. van Kooten en mr. J.J.J. Engel zijn buiten staat de beslissing mede te ondertekenen.