ECLI:NL:GHDHA:2017:645

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
200.114.603/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksgoederenrecht en verdeling van gemeenschapsschulden in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn verzoek tot verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap werd afgewezen. De man is in hoger beroep gekomen na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 6 juni 2012. De man heeft zijn eis vermeerderd en zes grieven geformuleerd, terwijl de vrouw de grieven heeft weersproken. Het hof heeft vastgesteld dat de man tijdig in hoger beroep is gekomen, ondanks dat hij pas vier jaar na de inleidende dagvaarding voor grieven diende. Het hof overweegt dat de vrouw de procedure had kunnen versnellen door de man peremptoir te stellen, wat zij niet heeft gedaan.

Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld in het bestreden vonnis als uitgangspunt genomen. De man heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en zijn verzoek tot vaststelling van de verdeling van de gemeenschap alsnog zal toewijzen. De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van de man in zijn hoger beroep of tot bekrachtiging van het bestreden vonnis. Het hof heeft overwogen dat een schuld geen goed is en dat de door de man gestelde schulden niet voor de helft aan de vrouw kunnen worden toegedeeld. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de man meer dan de helft van de gemeenschapsschulden uit privévermogen heeft voldaan.

Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd, de kosten van de procedure in hoger beroep gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen. De uitspraak is gedaan op 7 maart 2017 door het Gerechtshof Den Haag, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.114.603/02
Zaak- rolnummer rechtbank : 389809 / HA ZA 11-2043

arrest van 7 maart 2017

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ),
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E.B. van den Ouden te Oude Tonge (gemeente Oostflakkee),
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. ir. H.H. Veurtjes te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 4 september 2012 is de man in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van 6 juni 2012 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Nadat de zaak voor memorie van grieven op de rol heeft gestaan is de zaak ambtshalve door het hof geroyeerd op 15 april 2014.
Op 12 juli 2016 heeft de man verzocht tot hervatting van de zaak ter rolle.
De man heeft bij memorie van grieven 6 grieven geformuleerd, tevens heeft de man zijn eis vermeerderd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven weersproken.
De man heeft zijn procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. In appel heeft de man gevorderd: dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van 6 juni 2012 van de rechtbank Rotterdam waarvan beroep:
a. zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het in appel gewijzigde en aangevulde verzoek tot vaststelling van de verdeling van de gemeenschap van partijen, alsnog zal toewijzen en vaststellen,
b. de vordering zal vermeerderen met een bedrag van € 631,68, zijnde de helft van het verschil tussen het oorspronkelijk gevorderde bedrag van de lening van [naam derde] en het per peildatum betreffende saldo ter grootte van € 28.507, 99,
c. zo nodig op een wijze als uw hof zulks in goede justitie mocht vermenen te behoren.
De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van de man in zijn hoger beroep dan wel tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, kosten rechtens.

Vonnis rechtbank

3. De rechtbank heeft het verzoek van de man om de voormalige huwelijksgoederengemeenschap te verdelen afgewezen, aangezien de man onvoldoende gegevens aan de rechtbank heeft verstrekt.

Ontvankelijkheid

4. De vrouw is van mening dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering aangezien hij pas 4 jaar na zijn inleidende dagvaarding voor grieven heeft gediend.
5. Het hof overweegt als volgt. De man is tijdig van het bestreden vonnis in hoger beroep gekomen. Het feit dat de man eerst na 4 jaar voor grieven dient, leidt niet tot een niet-ontvankelijkheid van de man. Als de vrouw de procedure had willen versnellen had zij de man peremptoir kunnen stellen hetgeen zij echter niet heeft gedaan.

Juridische context

6. Het hof overweegt als volgt. Op blz. 10 van zijn memorie van grieven geeft de man aan dat de volgende schulden tot de voormalige huwelijksgoederen gemeenschap behoren:
  • lening Postbank € 27.244,64
  • lening moeder man € 10.078,61
  • lening vader man € 700,00
  • lening van [naam derde]
totaal € 38.552,04
7. De man stelt dat een bedrag van € 19.276,02 aan de vrouw moet worden toegedeeld.
8. Een schuld is geen goed, derhalve kan het hof de door de man gestelde schulden niet voor de helft aan de vrouw toedelen. Een schuld is een verplichting tot betaling. Als er sprake is van een gemeenschapsschuld dan valt deze in de wettelijke gemeenschap van goederen. Op grond van artikel 1:100 BW hebben beide deelgenoten een gelijk aandeel in de wettelijke gemeenschap van goederen en partijen zijn in beginsel gelijk draagplichtig met betrekking tot de gemeenschapsschulden. Afwijken van een gelijke draagplicht met betrekking tot schulden is slechts mogelijk indien er zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn. Het enkele feit dat een echtgenoot zonder medeweten of instemming van de andere echtgenoot een schuld aangaat is onvoldoende om van een gelijke draagplicht af te wijken. Ook het feit dat de echtgenoot die de schuld niet is aangegaan niet door de geldlening is gebaat vormt in beginsel geen grond om voor een gelijke draagplicht af te wijken.
9. Als de man een gemeenschapsschuld voor meer dan de helft heeft betaald, ontstaat er van rechtswege een regresvordering op de vrouw. Het hof heeft niet kunnen vast stellen dat de man meer dan de helft van de gemeenschapsschulden uit privé vermogen heeft voldaan.

Grieven man

10. Gezien de aard van de grieven van de man lenen de grieven zich voor een gemeenschappelijk bespreken.
11. Fouten of onvolledigheden die in eerste aanleg zijn gemaakt kunnen in appel worden hersteld.
12. De man heeft in zijn toelichting aangegeven welke schulden in zijn visie tot de voormalige wettelijke gemeenschap van goederen behoren.
13. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Door de vrouw is onder meer gesteld dat:
  • de schulden zijn aangegaan zonder overleg met de vrouw;
  • zij niet weet waar de schulden feitelijk voor zijn aangewend;
  • de schuld aan de Postbank een privé schuld is van de man;
  • de lening die de moeder van de man is aangegaan niet valt in de wettelijke gemeenschap van goederen;
  • niet is aangetoond dat de man bij de vader een lening is aangegaan;
  • de schuld aan het belastingadvieskantoor niet is aangetoond.
14. Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw geen feiten en omstandigheden gesteld die het rechtvaardigen dat de vrouw – voor zover er daadwerkelijk sprake is van een schuld – niet voor de helft draagplichtig is of dat er bij de vaststelling van de hoogte van de schulden uit zou moeten worden gegaan van een andere dan de wettelijke peildatum. Van uitzonderlijke omstandigheden is het hof niet gebleken en het hof verwijst naar hetgeen zij in het kopje onder juridische context heeft gesteld. Indien de moeder van de man geld van een derde heeft geleend valt een dergelijke lening niet aan te merken als een gemeenschapsschuld. Het is een verplichting van de moeder van de man ten opzichte van de crediteur. Relevant is of de moeder van de man geld aan de man of aan de man en de vrouw heeft uitgeleend.
15. Wat er ook zij van de schulden, het hof kan schulden niet verdelen hetgeen tot gevolg heeft dat de vordering van de man niet toewijsbaar is. Het bestreden vonnis dient onder aanvulling van de gronden te worden bekrachtigd.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2012;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijs af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, J.A. van Kempen, A.E. Sutorius-van Hees, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2017 in aanwezigheid van de griffier.