In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft in beroep de beschikking van de rechtbank Den Haag van 4 oktober 2016 aangevochten, waarbij de minderjarige onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling. De moeder stelt dat de ondertoezichtstelling infamerend is en inbreuk maakt op haar gezinsleven met de minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming, verzoeker in hoger beroep, heeft de ondertoezichtstelling verdedigd, evenals de vader van de minderjarige, die zich zorgen maakt over de opvoedingsmethoden van de moeder en het gebrek aan contact tussen hem en de minderjarige.
Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige zich in een zorgelijke situatie bevindt, waarbij de moeder de opvoedingsmethoden van 'attachment parenting' hanteert, wat leidt tot een gebrek aan contact met de vader. De moeder heeft de afgelopen jaren contact tussen de vader en de minderjarige tegengehouden, wat volgens het hof niet in het belang van de ontwikkeling van het kind is. Het hof heeft de argumenten van de moeder, waaronder haar zorgen over de vader, niet overtuigend geacht, gezien de gemotiveerde betwisting door de vader en de overgelegde stukken.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van contact tussen de minderjarige en beide ouders, tenzij er gegronde redenen zijn om dit te beperken.