ECLI:NL:GHDHA:2017:631

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
200.206.233/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige in verband met opvoedingsmethoden en contact tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft in beroep de beschikking van de rechtbank Den Haag van 4 oktober 2016 aangevochten, waarbij de minderjarige onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling. De moeder stelt dat de ondertoezichtstelling infamerend is en inbreuk maakt op haar gezinsleven met de minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming, verzoeker in hoger beroep, heeft de ondertoezichtstelling verdedigd, evenals de vader van de minderjarige, die zich zorgen maakt over de opvoedingsmethoden van de moeder en het gebrek aan contact tussen hem en de minderjarige.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige zich in een zorgelijke situatie bevindt, waarbij de moeder de opvoedingsmethoden van 'attachment parenting' hanteert, wat leidt tot een gebrek aan contact met de vader. De moeder heeft de afgelopen jaren contact tussen de vader en de minderjarige tegengehouden, wat volgens het hof niet in het belang van de ontwikkeling van het kind is. Het hof heeft de argumenten van de moeder, waaronder haar zorgen over de vader, niet overtuigend geacht, gezien de gemotiveerde betwisting door de vader en de overgelegde stukken.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van contact tussen de minderjarige en beide ouders, tenzij er gegronde redenen zijn om dit te beperken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 15 maart 2017
Zaaknummer : 200.206.233/01
Zaakgegevens rechtbank : C/09/516503 / JE RK 16-1656
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. I.G.M. van Gorkum te Den Haag,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G.M.S. Koot te Den Haag;
2. de Stichting Jeugdbescherming West te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 23 december 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
4 oktober 2016 van de rechtbank Den Haag.
De raad heeft op 1 februari 2017 een verweerschrift ingediend.
De vader heeft op 2 februari 2017 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 28 december 2016 een bericht van 27 december 2016 met bijlagen;
- op 30 januari 2017 een brief van 27 januari 2017 met bijlagen;
- op 13 februari 2017 een faxbericht met de (complete) raadsrapporten.
De zaak is op 15 februari 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam] namens de raad;
- [naam] en [naam] namens de gecertificeerde instelling.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking
.Bij die beschikking is, voor zover thans van belang, de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige) onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling voor de periode van
4 oktober 2016 tot 4 april 2017. De behandeling van het verzoek voor het overige is aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- de moeder en de vader hebben het gezamenlijk gezag over de minderjarige;
- de (hoofd)verblijfplaats van de minderjarige is bij de moeder;
- op 30 mei 2016 heeft de raad een rapport uitgebracht over de opvoedingssituatie van de minderjarige.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarige.
2. De moeder verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek tot ondertoezichtstelling wordt afgewezen, kosten rechtens.
3. De raad verweert zich daartegen en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De vader verzoekt het hof om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking, zo nodig onder verbetering van gronden, te bekrachtigen.
5. De moeder voert het volgende aan. De ondertoezichtstelling is infamerend en maakt inbreuk op haar gezinsleven met de minderjarige. De Hoge Raad heeft in het arrest van 19 februari 2016 (ECLI:HR:2016:295) bepaald dat er hoge motiveringseisen worden gesteld aan een ondertoezichtstelling die is bedoeld om een omgangsregeling tot stand te brengen. Ook in de onderhavige zaak is het niet vrijwillig meewerken van de moeder aan een omgangsregeling en het ontbreken van contact tussen de vader en de minderjarige de kern van de motivering voor de ondertoezichtstelling. Het gaat immers goed met de minderjarige, die voldoende contact met andere kinderen heeft. De moeder beschikt over een steunend netwerk. Uit het raadsrapport blijkt van meerdere aanwijzingen dat bij de vader sprake is (geweest) van drugsgebruik, stalking en huiselijk geweld. De moeder is bereid haar medewerking te verlenen aan een omgangsregeling, maar meent dat zij - gezien deze voorgeschiedenis - mag vragen dat de vader aantoont drugsvrij te zijn en zich laat behandelen voor agressieregulatie.
6. De raad is van mening dat ondertoezichtstelling van de minderjarige noodzakelijk is. Door de achterdochtige opstelling van de moeder is onvoldoende zicht gekregen op de opvoedsituatie van de minderjarige bij de moeder thuis. Wel blijkt uit gesprekken met de moeder dat zij haar eigen ideeën over opvoeden heeft. In plaats van laagdrempelige adviezen van het consultatiebureau op te volgen, kiest zij voor ingrijpende interventies. Zo heeft moeder een kinder- en speltherapeute ingeschakeld en is zij ook zelf aan de slag gegaan met een soort speltherapie voor de minderjarige, terwijl zij daarin niet geschoold is en betrouwbare diagnostiek ontbreekt. De moeder laat een afwerende houding zien betreffende het contact tussen de vader en de minderjarige en er is geen enkele vorm van communicatie tussen de ouders. Teneinde haar angsten voor de vader weg te nemen, is de moeder in november 2016 gestart met EMDR therapie. In januari 2017 zou worden bekeken hoe ver de moeder hiermee is en op welke termijn het traject Ouderschap Blijft van start kan gaan. Afgelopen maand is het niet gelukt om contact te krijgen met de moeder. Zij reageert niet op (voicemail)berichten. De door de vader ingeschakelde hulpverlening heeft geen tekenen van agressie of middelengebruik bij de vader geconstateerd. Wel wordt verdriet om het gemis van zijn zoontje gezien.
7. De vader stelt dat de rechtbank niet enkel de weigering van de moeder om contact tussen de vader en de minderjarige toe te staan aan de beschikking ten grondslag heeft gelegd. Er zijn daarnaast ook andere grote zorgen over de situatie van de minderjarige waardoor de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De vader maakt zich zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder. Zij vertoont extreem gedrag. Gedurende het eerste levensjaar van de minderjarige heeft zij een opvoedingsmethode ontwikkeld waarbij zij overbeschermend jegens de minderjarige is geworden. Dit bestaat onder meer uit het heel lang borstvoeding en geen vaste voeding geven en het niet naar school laten gaan. Ook houdt zij de minderjarige weg bij de vader en zijn familie. Zij weigert om een gesprek aan te gaan met de vader en om deel te nemen aan het traject Ouderschap Blijft. Voor de vader is de wijze waarop de moeder zich over hem uitlaat nauwelijks te verdragen. Er zijn geen belemmeringen voor contact. Na uitgebreid psychologisch onderzoek is vastgesteld dat de vader geen persoonlijkheidsstoornis heeft. De vader legt daarvan een verklaring van Parnassia over. Ook is hij al lange tijd gestopt met blowen. Voorts legt de vader verklaringen over van de voormalige gezamenlijke vrienden en de buurvrouw waaruit blijkt dat partijen een langdurige, gelukkige relatie hebben gehad en dat de vader veel taken op zich nam, waaronder de verzorging van de minderjarige. De moeder heeft het contact met deze vrienden verbroken.
8. Het hof is van oordeel dat de rechtbank de minderjarige op juiste gronden onder toezicht heeft gesteld van de gecertificeerde instelling. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel leiden. Integendeel, ook in hoger beroep is gebleken dat de minderjarige zich in een uiterst zorgelijke situatie bevindt en dat dit niet uitsluitend komt doordat de moeder al twee en een half jaar contact tussen de vader en de minderjarige tegenhoudt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de moeder een opvoedingsmethode aanhangt van “attachment parenting” ofwel “natuurlijk ouderschap”, waarbij hechting met de ouder voorop staat (in dit geval uitsluitend met de moeder). De minderjarige is niet naar de voorschool gegaan, ondanks het advies van het consultatiebureau daartoe, en is nog niet ingeschreven op een basisschool, terwijl hij over drie maanden vier jaar wordt. De moeder schermt de minderjarige af van de buitenwereld en ziet geen enkele rol weggelegd voor de vader in het leven van de minderjarige. Onweersproken is dat de vader de zorg voor de minderjarige heeft gedragen in diens eerste levensjaar. Gesteld noch gebleken is dat hij deze zorg op enigerlei wijze heeft veronachtzaamd. Sinds het uiteengaan van partijen in 2014 heeft de moeder echter elk contact tussen de vader en de minderjarige tegengehouden. Ook heeft zij het contact met de familie vaderszijde en de vriendenkring van partijen verbroken. De moeder stelt dat de vader agressief is, haar en de minderjarige mishandeld heeft en drugs gebruikt. Het hof is van oordeel dat de moeder deze stellingen - gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de vader en de overgelegde stukken - niet heeft aangetoond. Het feit dat partijen beiden gedurende hun 17 jaar durende relatie blowden en dat er wel eens een ruzie is geweest, acht het hof onvoldoende reden om het contact van de minderjarige met de vader te verbreken. Voor een gezonde ontwikkeling van een kind is contact met beide ouders van cruciaal belang, behoudens contra-indicaties. Van contra-indicaties aan de zijde van de vader is het hof niet gebleken. Integendeel, de vader stelt zich zeer terughoudend en bescheiden op, terwijl hij en de minderjarige recht hebben op contact met elkaar. Het hof heeft er geen vertrouwen in dat de moeder zonder een dwangkader contact zal toestaan. Hoe het contact tussen de vader en de minderjarige ook met veiligheidsvoorwaarden is omgeven, de moeder blijft telkens nieuwe bezwaren opwerpen. Nu naar het oordeel van het hof niet gebleken is van reële gevaren, acht het hof dit gedrag van de moeder en de gevolgen daarvan voor de minderjarige zeer zorgwekkend. Het hof gaat er vanuit dat de gecertificeerde instelling zal zorgdragen dat de noodzakelijke hulpverlening en het contact tussen de minderjarige en de vader voortvarend zullen worden opgestart.
9. Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat voldaan is aan de in artikel 1:255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek genoemde voorwaarden voor ondertoezichtstelling van de minderjarige. Het hof zal de proceskosten compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten van het geding in hoger beroep in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, J.M. van Baardewijk en A.S. Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2017.