In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan, alsook op uitbetaling van de algemene heffingskorting. De belanghebbende had in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2014 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.015 opgegeven en had aangegeven dat hij uitgaven voor specifieke zorgkosten had gemaakt. De Inspecteur had de aanslag opgelegd en het bezwaar van belanghebbende afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.
In hoger beroep heeft belanghebbende drie facturen overgelegd voor farmaceutische hulpmiddelen en andere uitgaven, die hij op medisch voorschrift had aangeschaft. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd dat deze uitgaven daadwerkelijk voor specifieke zorgkosten waren gedaan. Het Hof bevestigde de beslissing van de Rechtbank dat de kosten voor dieet, kleding en beddengoed niet voor aftrek in aanmerking komen, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat deze uitgaven noodzakelijk waren voor zijn ziekte of invaliditeit. Ook de algemene heffingskorting werd niet toegekend, omdat deze al in mindering was gebracht op de verschuldigde belasting.
Het Hof concludeerde dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat belanghebbende niet in zijn bewijsvoering was geslaagd en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor was.