ECLI:NL:GHDHA:2017:608

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
200.152.622-01tt
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan vrachtwagen door fout van chauffeur en kraanmachinist

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om de aansprakelijkheid voor schade aan een vrachtwagen. De appellanten, gezamenlijk aangeduid als Hoofdstad c.s., hebben schadevergoeding gevorderd van de geïntimeerde, Waalhaven Botlek Terminal B.V. (WBT), naar aanleiding van een incident waarbij de vrachtwagen schade opliep. De zaak is eerder behandeld in een tussenarrest van 24 november 2015, waarin beide partijen zijn toegelaten tot bewijslevering. De kern van het geschil draait om de vraag of de schade is veroorzaakt door een fout van de chauffeur van Hoofdstad c.s. of door een fout van de kraanmachinist van WBT.

Het hof heeft vastgesteld dat WBT in beginsel aansprakelijk is op grond van artikel 6.1 onder a van de VRTO, tenzij zij kan bewijzen dat de schade niet door haar schuld of die van de kraanmachinist is veroorzaakt. De appellanten hebben betoogd dat de kraanmachinist een fout heeft gemaakt door door te hijsen terwijl de container nog niet volledig was losgemaakt. De getuigenverklaringen zijn zorgvuldig gewogen, waarbij het hof heeft geconcludeerd dat de kraanmachinist inderdaad een fout heeft gemaakt door niet te wachten op een sein van de chauffeur voordat hij verder hijste.

De conclusie van het hof is dat de chauffeur van Hoofdstad c.s. geen fout heeft gemaakt, terwijl de kraanmachinist van WBT wel een fout heeft gemaakt. Dit leidt tot de aansprakelijkheid van WBT voor de schade aan de vrachtwagen. Hoofdstad c.s. heeft schadevergoeding gevorderd voor de kosten van de schade aan de oplegger en de trekker, evenals voor de huur van een vervangende combinatie. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling van de schadevergoeding en de wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.152.622/01
Zaaknummer rechtbank : 2039431 / HA ZA 13-19766

arrest d.d. 24 januari 2017

inzake

1. Assurantiebedrijf Hoofdstad B.V.,

gevestigd te Diemen,

2. [appellant sub 2] ,

gevestigd te Gorinchem,
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: Hoofdstad c.s. en ieder afzonderlijk: Hoofdstad en
[appellant sub 2] ,
advocaat: mr. R.A.I. Thuys te Diemen,
tegen

Waalhaven Botlek Terminal B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: WBT,
advocaat: mr. A.D. Huisman te Rotterdam.

Het verdere verloop van het geding

1.1
Voor het verloop van het geding tot 15 september 2015 wordt verwezen naar het arrest van die datum (hierna: het tussenarrest). Ingevolge dat arrest is op 24 november 2015 een getuigenverhoor en op 9 februari 2016 een tegengetuigenverhoor gehouden. De processen-verbaal van deze verhoren bevinden zich bij de stukken.
1.2
Vervolgens heeft Hoofdstad c.s. een memorie na enquête genomen en WBT een antwoordmemorie na enquête.
1.3
Daarna zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

2. In het tussenarrest - waarin zowel Hoofdstad c.s. als WBT zijn toegelaten tot bewijslevering - is overwogen dat WBT in beginsel krachtens artikel 6.1 onder a VRTO aansprakelijk is voor de schade en dat het aan haar is te bewijzen dat de schade niet door haar schuld of die van de kraanmachinist is veroorzaakt.
Fout van de chauffeur
3.1
WBT heeft zich ter bevrijding van haar aansprakelijkheid erop beroepen dat de schade uitsluitend is te wijten aan de fout van de chauffeur van [appellant sub 2] , doordat deze geen zorg heeft gedragen voor het losmaken van de container van het chassis en zichzelf niet aan de zijkant van de vrachtwagen heeft gepositioneerd, waardoor hij niet meer zichtbaar was voor de kraanmachinist . In het tussenarrest is er voorshands vanuit gegaan dat aan de voorzijde van de oplegger een twistlock zat die, na losgemaakt te zijn, niet kan vastslaan in tegenstelling tot (andersoortige) pinnen. Daarbij is onder meer gewezen op een bijlage bij het schadeformulier die afkomstig zou zijn van [betrokkene] (rov. 14). Uit de verklaring van de hierna te noemen getuige [getuige 1] , is gebleken dat de bijlage niet afkomstig is van [betrokkene] , maar van deze [getuige 1] zelf die heeft opgetekend wat [betrokkene] hem vertelde.
3.2
Hoofdstad c.s. is toegelaten tot tegenbewijs om het vermoeden te ontzenuwen dat aan de voorzijde van de oplegger een twistlock zat.
3.3
Hoofdstad c.s. heeft als getuigen laten horen: [getuige 1] , operations manager bij Design Logistics (voorheen [appellant sub 2] ) en [getuige 2] , schade-expert. In tegengetuigenverhoor heeft WBT [getuige 3] registerexpert, doen horen.
3.4
[getuige 1] heeft verklaard dat op de foto’s 3 en 4 (foto’s 1 en 2 in de bijlage bij zijn getuigenverklaring, zie proces-verbaal van 9 februari 2016) de pin aan de linker voorzijde van de oplegger is te zien. Hij is er zeker van dat in de oplegger zulke pinnen zaten. Hij noemt deze pinnen ook twistlocks. Hij verklaart tevens dat hij alles twistlocks noemt. Aan de achterzijde zijn volgens [getuige 1] alle sluitingen hetzelfde, allemaal twistlocks, maar aan de voorzijde zijn er allerlei soorten. Hij verklaart dat het vaak is voorgekomen dat deze pinnen (zoals op de foto’s 1 en 2 bij zijn verklaring staan) weer vastslaan, wanneer ze zijn losgemaakt, maar meestal met minder ernstige gevolgen.
[getuige 2] verklaart dat de oplegger aan de achterzijde twistlocks had en aan de voorzijde (kantelbare) twistlocks en pinnen. De pin wordt bediend door de gele hendel die goed is te zien op foto 1 achter de verklaring van [getuige 2] .
[getuige 3] verklaart dat de op de foto’s 1 en 2 achter de verklaring van [getuige 1] getoonde sluitingen pinlocks zijn. Hij verklaart dat hij nog niet heeft meegemaakt dat een pinlock weer kan vastslaan.
De hiervoor genoemde [betrokkene] is door Hoofdstad c.s. als getuige voorgebracht in het kader van de aan WBT verstrekte bewijsopdracht. Hij heeft toen verklaard dat het precies zo is gegaan als in zijn schriftelijke verklaring is vermeld. Naar zijn mening hebben zowel de chauffeur als de kraanmachinist een fout gemaakt; de chauffeur omdat hij de pinnen niet goed heeft losgemaakt en de kraanmachinist omdat hij door is blijven hijsen. De container is volgens hem gegarandeerd op de (linker)pin blijven hangen. Normaal gesproken kunnen pinnen, als ze eenmaal zijn losgetrokken, niet terugslaan, of de pin moet op het terrein een beetje zijn terug getrild.
De [chauffeur] is niet als getuige gehoord. Van hem is er wel de bij inleidende dagvaarding overgelegde schriftelijke verklaring van 3 maart 2013, waarin staat dat de container aan de voorzijde van het chassis gezekerd was met twee pinnen en aan de achterzijde met twistlocks, die hij heeft losgemaakt bij aankomst en dat hij op de losplek nog een keer heeft gecontroleerd of de pinnen en de twistlocks nog loszaten omdat het wel eens wil gebeuren dat deze weer vastschieten wanneer je bijvoorbeeld door een kuil rijdt.
3.5
De conclusie uit deze verklaringen moet zijn dat de oplegger aan de voorzijde was voorzien van pinnen, kantelbare twistlocks en pinnen of van pinlocks. De bewijsopdracht moet, gelet op dit onvaste woordgebruik, zo worden uitgelegd dat tegenbewijs kon worden geleverd tegen het voorshands als vaststaand aangenomen feit dat de oplegger was voorzien van vergrendelingen, door WBT aangeduid als twistlocks, die als ze eenmaal zijn losgemaakt, niet meer kunnen vastslaan. Uit de verklaringen van de getuigen, die allemaal het woord pin in enig verband gebruiken, kan worden afgeleid dat de oplegger niet was voorzien van het soort twistlocks waarvan door WBT is betoogd dat zij niet meer kunnen vastslaan, als zij eenmaal zijn losgemaakt. Dat strookt met de schriftelijke verklaring van de chauffeur van de vrachtwagen, [chauffeur] dat de vrachtwagen was voorzien van pinnen en twistlocks en met de getuigeverklaring van [betrokkene] dat de vrachtwagen van voren met pinnen vast zat aan de trailer.
3.6
Bij memorie na enquête betoogt WBT dat het ook onmogelijk is dat dit soort pinnen vastslaan. Dit betoog wordt verworpen. Alle getuigen die zich in de praktijk bezig houden met dit soort vrachtwagens/bevestigingsmaterialen, de chauffeur [chauffeur] de ooggetuige, chauffeur [betrokkene] , en de operations manager bij [appellant sub 2] , [getuige 1] , verklaren dat dit soort pinnen weer kunnen vastslaan. Dat betekent dat niet kan worden uitgesloten dat, zoals Hoofdstad c.s. stelt, de chauffeur de pinnen heeft losgemaakt, waarna zij – bijv. bij het rijden naar de losplaats of als gevolg van bewegingen bij gelegenheid van het hijsen – weer zijn vastgeslagen. De chauffeur zelf heeft schriftelijk verklaard dat hij, nadat hij de vrachtwagen bij de kraan had geparkeerd, nogmaals heeft gecontroleerd of de pinnen en de twistlocks nog los waren omdat ze soms weer vastschieten, wanneer je door een kuil rijdt. Hij vermoedt dat de container als gevolg van het hijsen achter één van de pinnen aan de voorzijde is blijven haken.
3.7
Het voorgaande betekent dat Hoofdstad c.s. is geslaagd in het leveren van tegenbewijs tegen het vermoeden dat sprake was van vergrendelingen, door Hoofdstad aangeduid als twistlocks, die niet meer kunnen vastslaan. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat de chauffeur de twistlocks en pinnen niet heeft losgemaakt. Door het slagen van het tegenbewijs bestaat immers een reële mogelijkheid dat een pin, hetzij onderweg, hetzij bij het hijsen, is vastgeslagen. Niet is gesteld dat in dat vastslaan na het losmaken een fout van de chauffeur zou zijn gelegen. WBT heeft geen andere stellingen ontwikkeld met betrekking tot door de chauffeur gemaakte fouten en daarover ook geen bewijs aangeboden. De conclusie moet dan ook zijn dat niet is aangetoond dat de chauffeur een fout heeft gemaakt.
Fout van de kraanmachinist
4.1
Hoofdstad c.s. heeft gesteld dat de kraanmachinist moet worden verweten dat hij bleef door hijsen. WBT is toegelaten tot het bewijs dat de kraanmachinist niet is blijven door hijsen.
4.2
WBT heeft als getuigen laten horen: [getuige 4] , de kraanmachinist en [getuige 5] , terminal manager bij WBT. In tegengetuigenverhoor heeft Hoofdstad c.s. [betrokkene] , [functienaam ] van een transportbedrijf en ooggetuige van de gebeurtenis doen horen.
4.3
[getuige 4] heeft verklaard dat hij altijd stopt als de kabels strak staan – de container is dan ongeveer 10 cm omhoog gehesen, waarna de chauffeur kan zien of de container los komt van het chassis – voordat hij door hijst, en dat hij daarom denkt dat hij dat in het onderhavige geval ook heeft gedaan. Hij neemt aan dat de chauffeur een sein heeft gegeven om door te hijsen. [getuige 4] verklaart in dit verband: ‘Ik kon de chauffeur zien, dat is de gebruikelijke procedure’. Opgemerkt wordt dat de verklaring in zoverre strijdig is met de (eerdere) stelling van WBT dat de chauffeur zich niet zodanig heeft gepositioneerd dat hij voor de kraanmachinist zichtbaar was. In haar memorie na enquête besteedt WBT geen aandacht aan dit opmerkelijke verschil ten opzichte van haar eerdere stellingname.
[getuige 5] heeft verklaard dat de werkprocedure inhoudt dat er, nadat de draden strak zijn getrokken en de container aan de achterkant los komt, even een rustmoment is waarin wordt gekeken naar de chauffeur. Dan ontvangt de kraanmachinist het ok-signaal en gaat hij verder met hijsen. Hij verklaart dat het niet conform de procedure is om in een keer door te hijsen.
[betrokkene] heeft verklaard dat hij zag dat de chauffeur stond te zwaaien en dat de machinist doorhees. Pas toen de container al vier/vijf meter in de lucht was, stopte de kraanmachinist .
4.4
[getuige 4] en [getuige 5] hebben geen verklaring afgelegd over wat er is gebeurd, maar alleen over wat gebruikelijk is. [betrokkene] daarentegen verklaart dat de machinist doorhees, terwijl de chauffeur stond te zwaaien. Deze verklaring stemt overeen met zijn mondelinge verklaring, zoals die direct na de gebeurtenis op 28 december 2010 door [getuige 1] is opgetekend (bijlage bij productie 1 bij dagvaarding), en met zijn schriftelijke verklaring aan Hoofdstad van 21 maart 2011 (productie 2 bij dagvaarding). Daarom wordt het meest geloof gehecht aan deze verklaring. Dat betekent dat als vaststaand moet worden aangenomen dat [getuige 4] doorhees, in die zin dat hij niet na het strak staan van de kabels even wachtte tot de chauffeur een sein gaf. De verklaring van [getuige 4] dat als hij inderdaad had doorgehesen, de combinatie in de boot had gelegen, gaat blijkbaar uit van een andere vorm van doorhijsen, te weten in een keer doorhijsen vanaf het grijpen van de container tot het lossen van de container. Dat is niet conform de procedure en daaraan wordt dus voorbijgegaan.
5. Het voorgaande betekent dat ervan uit moet worden gegaan dat de chauffeur geen fout heeft gemaakt, maar de kraanmachinist wel. Dat betekent dat WBT, behoudens exoneratie, aansprakelijk is voor de gehele schade.
6.1
Hoofdstad c.s. heeft vergoeding gevorderd van de schade aan de oplegger
(€ 17.385,08) en van de schade aan de trekker (€ 1.026,84). Deze schadeposten zijn van de zijde van WBT (door Concordia) als juist erkend bij e-mailbericht van 10 maart 2011 (bijlage bij productie 6 bij dagvaarding).
6.2
Daarnaast vordert Hoofdstad c.s. vergoeding van de door haar betaalde huur van een vervangende combinatie (€ 5.601,09). Deze schadepost wordt door WBT betwist. Bij antwoordmemorie na enquête heeft zij daartegen aangevoerd dat op grond van artikel 6.3 van de VRTO-voorwaarden aansprakelijkheid voor vervolgschade is uitgesloten, zodat de kosten van vervangend vervoer niet voor vergoeding in aanmerking komen.
6.3
Hoofdstad c.s. heeft zich nog niet over dit verweer van WBT kunnen uitlaten. Zij zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld.
6.4
WBT heeft ook betwist dat zij wettelijke rente verschuldigd zou zijn vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, omdat Hoofdstad alleen rente kan vorderen vanaf het moment dat zij de schade aan haar verzekerde heeft vergoed. Daartegen heeft Hoofdstad c.s. met juistheid aangevoerd dat WBT tot aan het moment van betaling door Hoofdstad de wettelijke rente aan [appellant sub 2] is verschuldigd. De wettelijke rente zal dan ook worden toegewezen zoals gevorderd.
Slotsom
7. De slotsom van het voorgaande is dat Hoofdstad c.s. in de gelegenheid zal worden gesteld zich uit te laten over het in rov. 6.3 genoemde onderwerp. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

Beslissing

Het hof:
- verwijst de zaak naar de rol van vier weken na heden voor het nemen van een akte aan de zijde van Hoofdstad c.s. met het doel zoals vermeld in rechtsoverweging 6.3 van dit arrest;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Olthof, J.M. van der Klooster en D.A. Schreuder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2017 in aanwezigheid van de griffier.