ECLI:NL:GHDHA:2017:581

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
8 maart 2017
Zaaknummer
200.193.146/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen erfgenaam en executeur over onttrekking van gelden aan de ervenrekening

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een erfgenaam, aangeduid als appellant, en de executeur van de nalatenschap van de erflaatster. Appellant heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank, waarin hij vorderde dat de executeur zou worden verboden om gelden van de ervenrekening te onttrekken. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was voor deze vordering, omdat de financiële nood van appellant niet was aangetoond. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat appellant niet heeft aangetoond dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Het hof wijst erop dat het onrechtmatig is om zonder recht of titel gelden van een rekening te onttrekken, maar dat de vordering van appellant niet leidt tot een oplossing van zijn financiële problemen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt appellant in de kosten van het hoger beroep. Het hof benadrukt het belang van een spoedige afwikkeling van de nalatenschap en roept beide partijen op om de afwikkeling niet te vertragen door hun geschil.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.193.146/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/499534/ KG ZA 16-416

arrest van 21 februari 2017

inzake
[erfgenaam A] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. L.E.M. de Vries-Blom te Delft,
tegen
[de executeur] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B. van Mieghem te [plaatsnaam] .

Het geding

Bij exploot van 8 juni 2016 is appellant in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van 23 mei 2016 van de rechtbank [plaatsnaam] tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Appellant heeft bij memorie van grieven 4 grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde de grieven bestreden.
Appellant heeft ter pleidooizitting van 13 januari 2017 een akte genomen tot het in geding brengen van stukken.
Op 13 januari 2017 is door de beide advocaten gepleit overeenkomstig hun pleitnotities.
Partijen hebben om arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.

De vordering van appellant

2. Door appellant is gevorderd: alsdan op nader aan te voeren gronden en middelen te horen en eis doen en concluderen dat het hof moge behagen bij arrest te vernietigen het vonnis door de rechtbank [plaatsnaam] op 23 mei 2016 tussen appellant als eiser en geïntimeerde als gedaagde, gewezen en, opnieuw rechtdoende, appellant alsnog in zijn vorderingen ontvankelijk te verklaren, althans deze vorderingen toe te wijzen, alsmede om geïntimeerde te veroordelen om al hetgeen appellant ter uitvoering van het bestreden vonnis al aan geïntimeerde heeft voldaan aan appellant terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling tot aan de dag van terugbetaling; met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3. In eerste aanleg vorderde appellant geïntimeerde te verbieden gelden aan de in de kort gedingdagvaarding omschreven ervenrekening te onttrekken per datum van het in dezen te wijzen vonnis in kort geding, op straffe van verbeurte van een dwangsom, die per gebeurtenis het dubbele bedraagt dat aan de ervenrekening onttrokken wordt.

Enige feiten

4. Op [in] 2006 is overleden mevr. [naam] , hierna te noemen: erflaatster. Erflaatster heeft bij testament van 6 maart 2003 beschikt over haar nalatenschap. Appellant is tezamen met zijn drie zusters voor gelijke delen benoemd tot erfgenaam in de nalatenschap van erflaatster.
5. Erflaatster heeft geïntimeerde benoemd tot executeur in haar nalatenschap. Geïntimeerde heeft zijn benoeming als executeur aanvaard.
6. Tot de nalatenschap van erflaatster behoorden:
  • een onroerende zaak aan de [adres] in [plaatsnaam] , dat inmiddels is gesplitst in appartementsrechten die deels zijn verhuurd;
  • de voormalige ouderlijke woning in [plaatsnaam] , die is verkocht en overgedragen aan derden;
  • een woning op [naam] , die is verkocht en overgedragen aan derden.
7. Appellant is van mening dat de taak van geïntimeerde als executeur is beëindigd.
8. Geïntimeerde is van mening dat zijn taak als executeur nog niet is geëindigd. Geïntimeerde is van mening dat hij nog altijd is belast met het beheer van de nalatenschap. Geïntimeerde is voorts van mening dat het aan appellant zelf is te wijten dat de nalatenschap nog niet is afgewikkeld. Voorts is geïntimeerde van mening dat erflaatster een afwikkelingsbewind heeft ingesteld en dat hij is benoemd tot afwikkelingsbewindvoerder, hetgeen volgt uit punt 8 van de uiterste wil van erflaatster.
9. Het hof stelt vast dat de verhouding tussen de executeur en geïntimeerde ernstig is verstoord hetgeen een voortvarende en harmonieuze afwikkeling van de nalatenschap niet ten goede komt. Appellant verwijt geïntimeerde dat hij als executeur onnodig veel kosten maakt in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap. In de visie van appellant staan de kosten van € 88.000,- in geen enkele verhouding tot de omvang van de nalatenschap.
10. Of kosten door de executeur al dan niet terecht zijn gemaakt ten laste van de nalatenschap kan in deze procedure niet aan de orde komen. Dat is eerst aan de orde bij de door de executeur af te leggen rekening en verantwoording. Bij het einde van zijn bevoegdheid tot beheer is de executeur verplicht rekening en verantwoording af te leggen (art.4:151 BW), onder meer ter zake van de door hem ten laste van de nalatenschap gemaakte kosten, waarbij dan aan de orde komt of deze kosten in het belang van de afwikkeling van de nalatenschap zijn gemaakt. Overigens kan het verspillen van boedelgelden (mede) een gewichtige reden zijn voor ontslag van een executeur maar dat is in deze procedure niet aan de orde.

Gelden op de ervenrekening

11. De vordering van appellant houdt slechts in geïntimeerde te verbieden gelden aan de ervenrekening te onttrekken.
12. Appellant stelt in de toelichting op zijn eerste grief dat hij niet over het rendement kan beschikken van het onroerend goed, waarvan hij voor ¼ eigenaar is. De huuropbrengsten worden op de ervenrekening gestort. Het hof begrijpt uit punt 9 van de pleitnota van appellant dat in zijn visie de huuropbrengsten van het pand [adres] te [plaatsnaam] vanaf 23 december 2008 aan de eigenaren toekomen en niet moeten worden gezien als een vrucht van de onverdeelde nalatenschap.
13. Het hof begrijpt uit de toelichting op grief 1 dat appellant in betalingsnood verkeert en mede daarom een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering.
14. In punt 9 van de memorie van antwoord stelt geïntimeerde: “ [erfgenaam A] heeft geen grieven aangevoerd tegen de overweging van de voorzieningenrechter onder 4.9 (tweede deel) inhoudende dat ‘op geen enkele wijze is gebleken van onrechtmatige onttrekking van gelden van de ervenrekening door [de executeur] ’.”. Voorts stelt geïntimeerde dat appellant geen spoedeisend belang heeft. In de visie van geïntimeerde heeft appellant geen enkele onderbouwing gegeven voor zijn financiële nood.

Spoedeisend belang

15. Het hof overweegt als volgt. Of er sprake is van een spoedeisend belang is afhankelijk van de aard van de vordering. Het zonder recht of titel gelden onttrekken aan een rekening waarvan het saldo aan een ander toebehoort is onrechtmatig. Het in kort geding vorderen om een einde te maken aan een onrechtmatig handelen is gezien de aard van de vordering spoedeisend.
16. Het pand te [plaatsnaam] aan de [adres] is op 23 december 2008 in appartementsrechten gesplitst. De erfgenamen zijn ieder als voor ¼ gedeelte appartementseigenaar ingeschreven in de daartoe bestemde registers. Het hof heeft niet kunnen vaststellen of de appartementsrechten in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap zijn verdeeld. De huuropbrengsten dienen in dat geval te worden aangemerkt als een burgerlijke vrucht van onverdeelde nalatenschapsgoederen.
17. Appellant heeft geen grief geformuleerd tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat geïntimeerde niet onrechtmatig gelden aan de ervenrekening onttrekt. Gezien dit feit alleen al heeft appellant geen spoedeisend belang bij zijn vordering. De stelling van appellant dat hij financiële nood heeft – hetgeen door geïntimeerde wordt weersproken – acht het hof gezien de vordering van appellant niet relevant. Appellant vraagt slechts een verbod dat geïntimeerde gelden opneemt van de ervenrekening, daarmee wordt dus niet zijn financiële nood geledigd.
18. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen heeft appellant niet aangetoond dat hij een spoedeisend belang heeft. Gezien dit feit behoeven de overige grieven van appellant geen verdere bespreking.

Proceskosten

19. Gezien het feit dat appellant in het ongelijk wordt gesteld wordt hij in de kosten van het hoger beroep veroordeeld. Het hof ziet geen aanleiding om hem in de werkelijk gemaakte kosten te veroordelen.

Voortgang afwikkeling nalatenschap

20. Het hof begrijpt uit punt 9 van de pleitnota dat de huuropbrengsten van het pand [adres] te [plaatsnaam] vanaf 23 december 2008 aan de eigenaren toekomen en niet moeten worden gezien als een vrucht van de onverdeelde nalatenschap.
Het hof wijst beide partijen erop dat het in het belang van alle betrokkenen is indien de nalatenschap van erflaatster zo spoedig mogelijk wordt afgewikkeld en dat de executeur als gevolg van het conflict bij de afwikkeling van de nalatenschap niet de doelmatigheid van de uitgaven uit het oog verliest.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis in kort geding van 23 mei 2016 van de rechtbank [plaatsnaam] tussen de partijen gewezen;
veroordeelt appellant in de kosten van dit hoger beroep tot aan deze uitspraak begroot op
€ 2.996,- en als volgt gespecificeerd:
- € 314,- griffierecht;
- € 2.682,- salaris advocaat;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.H.N. Stollenwerck, A.N. Labohm en J. Zwagemaker, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2017 in aanwezigheid van de griffier.