ECLI:NL:GHDHA:2017:529
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging vonnis en toewijzing schuldsaneringsregeling na beoordeling van goede trouw en omstandigheden van appellant
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 december 2016. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S. van Beers, had hoger beroep ingesteld omdat zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk was dat de appellant te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek. De appellant had een totale schuldenlast van € 95.076,12, waarvan een aanzienlijk deel aan de Belastingdienst was verschuldigd.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de appellant zijn standpunten toegelicht en een beroep gedaan op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw. Het hof heeft de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de appellant zijn financiële en persoonlijke situatie onder controle heeft gekregen. Hij heeft zijn onderneming beëindigd, is gescheiden, en heeft een stabiele leefsituatie met een vast dienstverband. Bovendien heeft hij een significante bijdrage aan de boedel kunnen leveren en heeft hij al een deel van zijn schulden afgelost.
Gelet op deze omstandigheden heeft het hof besloten het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de appellant uit te spreken. De zaak is vervolgens verwezen naar de rechtbank ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling.