ECLI:NL:GHDHA:2017:4304

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
200.198.781/01, 200.198.781/02, 200.205.115/01, 200.205.116/01 en 200.205.350/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en verdeling van huwelijksvermogen met betrekking tot onroerende zaken en een hond

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 21 juni 2017, gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie en de verdeling van huwelijksvermogen tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De vrouw verzoekt om vaststelling van partneralimentatie, maar het hof wijst dit verzoek af. Het hof oordeelt dat de vrouw onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie en het verloop van haar vermogen tijdens het huwelijk. De vrouw had een aanzienlijk vermogen, maar heeft nagelaten om aan te tonen wat er met dit vermogen is gebeurd. Het hof stelt dat het voor haar rekening en risico komt dat zij geen duidelijkheid heeft verschaft over haar financiële situatie.

Daarnaast wordt de eigendom van een hond besproken. Het hof verklaart voor recht dat de man de eigenaar is van de hond, die al jaren bij hem verblijft. De verzoeken van de vrouw om de hond aan haar toe te delen worden afgewezen. Het hof oordeelt dat de verzoeken van de man met betrekking tot de onroerende zaken en de hond niet in strijd zijn met een goede procesorde en dat de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoeken. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 21 juni 2017
Zaaknummers : 200.198.781/01, 200.198.781/02, 200.205.115/01, 200.205.116/01 en 200.205.350/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 14-5867 en FA RK 15-4128
Zaaknummers rechtbank : C/09/470726 en C/09/489690
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] , Portugal,
verzoeker in hoger beroep in de zaken 200.198.781/01, 200.198.781/02 en 200.205.350/01,
geïntimeerde in de zaken 200.205.115/01 en 200.205.116/01,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.K.E. van Herk te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de zaken 200.198.781/01, 200.198.781/02 en 200.205.350/01,
verzoekster in hoger beroep in de zaken 200.205.115/01 en 200.205.116/01,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. D. Dronkers te Roermond.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 8 september 2016 in hoger beroep gekomen tegen een - zijns inziens - mondeling ter zitting van 28 juni 2016 door de rechtbank Den Haag afgegeven beslissing, inhoudende dat de hond [naam hond] aan de vrouw wordt toegedeeld en door de man aan de vrouw dient te worden overgedragen op 12 juli 2016 op het kantoor van de advocaat in Portugal. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.198.781/01. Bij dat beroep heeft de man tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ingediend van die voormelde beslissing, wat daar ook van zij. Dit schorsingsverzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.198.781/02.
De vrouw heeft hiertegen op 21 november 2016 een verweerschrift ingediend.
De vrouw is op 8 december 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 13 september 2016 van de rechtbank Den Haag. welk hoger beroep bij het hof is ingeschreven onder de zaaknummers 200.205.115/01 en 200.205.116/01.
De man heeft op 2 februari 2017 een verweerschrift ingediend.
De man is vervolgens op 12 december 2016 in hoger beroep gekomen van diezelfde beschikking van 13 september 2016 van de rechtbank Den Haag. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.205.350/01. Bij dat beroep heeft de man tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking met betrekking tot de afgifte van de hond [naam hond] op straffe van een dwangsom gedaan, althans het treffen van een voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit schorsingsverzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.205.350/02.
De vrouw heeft op 18 januari 2017 een verweerschrift tegen het incidentele verzoek tot schorsing (200.205.350/02) ingediend en op 16 februari 2017 een verweerschrift in de hoofdzaak (200.205.350/01).
De zaak met zaaknummer 200.205.350/02 is op 8 februari 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door mr. M.M. van Maanen, kantoorgenoot van mr. E.K.E. van Herk;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en mr. L.P.H. Hameleers .
Bij beschikking van 8 maart 2017 heeft het hof in de zaak met zaaknummer 200.205.350/02 de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking van 13 september 2016 ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde dwangsom met onmiddellijke ingang geschorst, totdat op het hoger beroep in de hoofdzaak onder nummer 200.205.350/01 is beslist ten aanzien van de dwangsom. De overige verzoeken zijn afgewezen. Het hof heeft daarbij overwogen dat de rechtbank op 28 juni 2016 geen mondelinge uitspraak heeft gedaan, doch slechts een mededeling van een voorgenomen beslissing.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 22 maart 2017 een faxbericht zonder bijlagen, op 27 maart 2017 ingekomen als brief met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 28 maart 2017 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaken zijn op 7 april 2017 gevoegd mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en mr. M.M. van Maanen;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en mr. L.P.H. Hameleers .
De advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van 13 september 2016. Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en - voor zover in dit hoger beroep van belang - het verzoek van de vrouw om een door de man aan haar te betalen partneralimentatie van € 24.000,- per maand afgewezen en de wijze van verdeling van de goederen die partijen in gemeenschappelijke eigendom hebben als volgt vastgesteld:
1. met betrekking tot de onroerende zaak “ [naam onroerende zaak 1] ”:
[naam onroerende zaak 1] dient te worden verkocht; partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de netto opbrengst hiervan;
2. met betrekking tot de koopoptie op “ [naam onroerende zaak 2] ”:
in geval de koopoptie nog kan worden uitgeoefend dient die te worden verkocht en zijn partijen vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de (eventuele) netto opbrengst hiervan en in geval er een vordering van de verkopers op partijen resteert uit hoofde van of voortvloeiend uit de koopoptie zijn zij hiervoor ieder voor de helft draagplichtig;
3. met betrekking tot de hond “ [naam hond] ”:
[naam hond] wordt aan de vrouw toegedeeld, waarbij de man wordt veroordeeld tot afgifte van [naam hond] aan de vrouw binnen vier dagen na de datum van deze beschikking, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag of gedeelte daarvan dat de man hiermee in gebreke zal zijn, tot een maximum van € 50.000,-,
het één en ander uitvoerbaar bij voorraad. Voorts is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot verklaring voor recht dat de paarden haar eigendom zijn, is de man veroordeeld tot betaling binnen twee weken van een geldbedrag van € 107.161,41 aan de vrouw, te vermeerderen met de contractuele rente tot aan de dag der algehele voldoening. Voor wat betreft de overige door haar gestelde leningen is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
ONTVANKELIJKHEID
Zaaknummers 200.198.781/01 en 200.198.781/02
Zoals bij voormelde beschikking van 8 maart 2017 van dit hof reeds is overwogen, is het hof van oordeel dat de rechtbank ter zitting van 28 juni 2016 geen mondelinge uitspraak heeft gedaan. Er was slechts sprake van een mededeling ter zake van de hond [naam hond] , waartegen geen hoger beroep openstaat, zodat het hof de man in zijn verzoeken van 8 september 2016 niet-ontvankelijk zal verklaren.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
Zaaknummers 200.205.115/01 en 200.205.116/01 en 200.205.350/01
1. Het hof zal de verzoeken gezamenlijk beoordelen.
2. De vrouw verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking voor wat betreft de uitgesproken echtscheiding, (de boerderij te Duitsland) [naam onroerende zaak 1] , (het landgoed te Portugal) [naam onroerende zaak 2] en (de hond) [naam hond] in stand te laten en voor het overige zo nodig met verbetering of aanvulling van gronden, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, als volgt te beslissen:
de man primair te veroordelen tot betaling van partneralimentatie aan de vrouw met ingang van datum verzoekschrift voor een bedrag groot € 100.000,- per maand, althans subsidiair voor een bedrag van € 14.036,41 per maand, althans een dusdanig bedrag en met ingang van dusdanige datum als het hof juist acht;
de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 107.161,41 aan de vrouw bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
de man te veroordelen tot betaling van een bedrag groot € 3.958,42,- ter zake de creditcard en gezamenlijke bankrekening bij Millennium bank;
de man te bevelen c.q. te veroordelen tot het verschaffen van alle, volledige informatie ten aanzien van:
- de in het beroepschrift onder punt 80 genoemde bankrekeningnummers en de geldstromen op deze bankrekeningnummers;
- de aangiftes IB 2012 t/m 2015 en de daarbij behorende aanslagen;
- alle aangiftes vennootschapsbelasting en belastingaanslagen van de aan de man - direct en indirect - verbonden ondernemingen en de daarbij behorende, door een accountant goedgekeurde balansen;
- overzicht van bezittingen en schulden van de man (en de aan hem gelieerde entiteiten) in mei 2008 alsmede per datum indiening verzoekschrift en per heden;
een en ander op straffe van de dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat de man hiermee in gebreke blijft tot een maximum van
€ 500.000,-.
een verklaring voor recht dat de man in verband met de weigering tot afgifte van de hond [naam hond] , aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 50.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente ter zake de verschuldigde dwangsommen in verband met het niet nakomen van de bestreden beschikking;
de vrouw toestemming te verlenen om de verplichting van de man tot afgifte van [naam hond] ten uitvoer te mogen leggen door middel van dadelijke lijfsdwang;
de man te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de kosten die verband zullen houden met de tenuitvoerlegging van de lijfsdwang.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof om, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot het vaststellen van een uitkering tot haar levensonderhoud, althans dit verzoek af te wijzen, althans enige verplichting tot het verstrekken van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw aanzienlijk te matigen en in duur te beperken tot maximaal twee jaren te rekenen van de datum ontbinding van het huwelijk, althans per uiterlijk die datum op nihil te stellen, in beide gevallen met toepassing van een afbouwregeling, en voorts de overige verzoeken van de vrouw in appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen, en de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure. Daarnaast verzoekt de man het hof om de eisvermeerdering van de vrouw in hoger beroep - nakoming door middel van lijfsdwang - buiten beschouwing te laten. De man wordt hierdoor een feitelijke instantie ontnomen.
4. De man verzoekt voorts zijnerzijds de bestreden beschikking van 13 september 2016, zo nodig met verbetering of aanvulling van gronden, te vernietigen voor zover daartegen door de man grieven zijn gericht en, opnieuw rechtdoende:
primair: te verklaren voor recht dat de hond [naam hond] eigendom is van de man en onder zijn hoede is en blijft;
subsidiair: de hond [naam hond] toe te delen aan de man;
de woning te [plaats onroerende zaak 1] , aan de [adres] in Duitsland, toe te delen aan de man, zonder dat hij bij deze toedeling enig bedrag schuldig is aan de vrouw, voor een waarde van € 526.000,-, alsmede de vrouw te veroordelen om binnen een maand na de dagtekening van de ten deze te wijzen beschikking haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan deze toedeling ten overstaan van een notaris in Duitsland, op straffe van een niet voor matiging vatbare dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat de vrouw in gebreke blijft om de verzochte medewerking aan levering te verlenen;
de vrouw te veroordelen om, binnen tien dagen na dagtekening van de ten deze te wijzen beschikking, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan de man, uit hoofde van vergoeding van investeringen die hij heeft gedaan in de woning in [plaats onroerende zaak 1] in Duitsland, te betalen een bedrag van € 268.494,26 te vermeerderen met de wettelijke rente van 5% naar Zwitserse recht, met ingang van de dag van de echtscheiding tot die der algehele voldoening, dan wel een bedrag c.q. een rente die het hof juist acht;
de vrouw te veroordelen om binnen tien dagen na dagtekening van de ten deze te wijzen beschikking, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan de man, uit hoofde van investeringen die hij heeft gedaan in de woning te Portugal, te betalen een bedrag van € 472.535,76 te vermeerderen met de wettelijke rente van 5% naar Zwitserse recht, met ingang van de dag van de echtscheiding tot die der algehele voldoening, dan wel een bedrag c.q. een rente dat het hof juist acht;
de man te machtigen om zich ten aanzien van het bedrag van € 107.161,41, c.q.
€ 87.161,41, dat hij verschuldigd is aan de vrouw, op opschorting c.q. compensatie te beroepen met de opeisbare vorderingen die de man op grond van het oordeel van het hof zal hebben op de vrouw;
de vrouw te veroordelen om uiterlijk binnen 14 dagen na de dagtekening van de ten deze te wijzen beschikking aan de man af te geven zijn persoonlijke eigendommen zoals opgesomd in productie 17 van de man, op straffe van een niet voor matiging vatbare dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat zij weigert aan de te geven beschikking te voldoen;
de vrouw te veroordelen om, binnen tien dagen na dagtekening van de ten deze te wijzen beschikking, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan de man uit hoofde van vergoeding van opnamen ten laste van de rekening bij de Millennium Bank, te betalen een bedrag van € 138.188,-, te vermeerderen met de rente naar Zwitsers recht van 5%, dan wel een bedrag c.q. een rente dat het hof juist acht, met ingang van de dag van de echtscheiding tot die der algehele voldoening;
de vrouw te veroordelen om, binnen tien dagen na dagtekening van de ten dezen te wijzen beschikking, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan de man, uit hoofde van onverschuldigd betaalde alimentatie, te betalen een bedrag van € 23.790,30, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de verzuimdatum, alsmede om de man te machtigen dit bedrag te verrekenen met enig bedrag dat hij volgens de door het hof te geven beschikking opeisbaar aan de vrouw verschuldigd zal blijken te zijn;
de vrouw te veroordelen om, binnen tien dagen na dagtekening van de ten dezen te wijzen beschikking, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan de man, uit hoofde van aan haar voorgeschoten of uitgeleende bedragen, te betalen een bedrag van
€ 47.921,70 te vermeerderen met de rente naar Zwitsers recht van 5%, dan wel een bedrag c.q. een rente dat/die het hof in goede justitie juist acht, met ingang van de dag van de echtscheiding tot die der algehele voldoening,
kosten rechtens.
5. De vrouw bestrijdt de verzoeken van de man.
Goede procesorde
6. Het hof stelt het volgende voorop. Een goede procesorde brengt met zich mee dat de aan een gerecht voorgelegde verzoeken en daaraan onderliggende stukken op inzichtelijke en ordentelijke wijze dienen te worden aangeleverd. In casu is door partijen een papiermassa overgelegd waaraan een deugdelijk overzicht ontbreekt. Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak is op diverse momenten vruchteloos door de advocaten in het duizenden bladzijden tellende dossier gezocht naar bepaalde door het hof gevraagde bewijsstukken. Voor zover partijen door het indienen van een zoekplaatje in problemen komen met hun bewijslevering, komt dit naar het oordeel van het hof voor hun rekening en risico.
Partneralimentatie
Toepasselijk recht
7. De man is van mening dat niet het Nederlandse recht van toepassing is, maar het Portugese recht en verwijst naar artikel 5 van het Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 23 november 2007 (hierna: het Haags alimentatieprotocol 2007). De vrouw is zonder reden of noodzaak bijna anderhalf jaar na het starten van de echtscheidingsprocedure van Portugal naar Nederland verhuisd en mag niet worden beloond voor dit “forum shoppen”. Naar Portugees recht moeten echtgenoten na een scheiding zichzelf kunnen bedruipen, dan wel ontvangen zij een bijdrage vergelijkbaar met de Nederlandse bijstandsnorm.
8. De vrouw bestrijdt de stelling van de man en stelt dat de hoofdregel van artikel 3 van het Haags alimentatieprotocol 2007 van toepassing is. Er is geen sprake geweest van forumshoppen.
9. Het hof overweegt als volgt. Artikelen 3 en 5 van het Haags alimentatieprotocol 2007 luiden als volgt:

Artikel 3

Algemene regel inzake toepasselijk recht
1. Tenzij dit Protocol anders bepaalt, worden onderhoudsverplichtingen beheerst door het recht van de Staat waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft.
2. In geval van verandering van de gewone verblijfplaats van de onderhoudsgerechtigde, is het recht van de Staat van de nieuwe gewone verblijfplaats van toepassing vanaf het tijdstip waarop de verandering intreedt.

Artikel 5

Bijzondere regel met betrekking tot echtgenoten en ex-echtgenoten
In geval van onderhoudsverplichtingen tussen echtgenoten, ex-echtgenoten of tussen partijen bij een nietig verklaard huwelijk, is artikel 3 niet van toepassing indien een van de partijen zich daartegen verzet en het recht van een andere Staat, in het bijzonder dat van de Staat van hun laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats, nauwer verbonden is met het huwelijk. In dat geval is het recht van die andere Staat van toepassing.
10. Naar het oordeel van het hof heeft de man - gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw - onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het rechtsstelsel van Portugal nauwer verbonden is met het huwelijk van partijen dan het Nederlandse. Ook de stelling van de man dat de vrouw in Nederland is gaan wonen omdat de regeling van partneralimentatie hier ter lande gunstiger voor haar zou zijn, acht het hof niet bewezen. De gemeenschappelijke nationaliteit van partijen is de Nederlandse. De man woonde van 2000 tot 2008 in Nederland alwaar hij in 2008 de vrouw heeft ontmoet. Vervolgens zijn partijen in Gibraltar getrouwd, onder het maken van huwelijkse voorwaarden te Zwitserland, en hebben zij gedurende hun huwelijk in België, Duitsland en Portugal gewoond. In ieder geval de vrouw heeft in Nederland haar familie en vrienden. De man heeft de echtscheidingsprocedure op 29 juli 2014 in Nederland aanhangig gemaakt en de vrouw is in mei 2016 weer in Nederland komen wonen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het huwelijk van partijen een internationaal karakter had, maar dat niet gebleken is dat zij tijdens hun huwelijk een dusdanige band met Portugal hebben opgebouwd dat een beroep op de bijzondere regel van artikel 5 van het Haags alimentatieprotocol 2007 gerechtvaardigd is. Gelet op voormelde feiten en omstandigheden zal het hof evenals de rechtbank het verzoek tot het vaststellen van partneralimentatie beoordelen aan de hand van Nederlands recht.
Lotsverbondenheid
11. De man stelt dat de vrouw dermate grievend gedrag jegens hem heeft vertoond, dat de lotsverbondenheid tussen hen is verbroken.
12. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken.
13. Het hof overweegt als volgt. In uitzonderlijke gevallen kan grievend gedrag van een der gewezen echtgenoten ten opzichte van de ander tot de conclusie leiden dat aan iedere lotsverbondenheid tussen de gewezen echtgenoten - welke lotsverbondenheid de grondslag vormt voor een onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 1:157 van het Burgerlijk Wetboek (BW) - een einde is gekomen. Ook kan grievend gedrag aanleiding zijn om de onderhoudsverplichting te matigen. Mede gelet op het onherroepelijke karakter van een dergelijke beëindiging, dan wel matiging, dient bij de beoordeling hiervan terughoudendheid te worden betracht. Voorts dient bedacht te worden dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk, dan wel echtscheiding, gepaard gaat met de nodige emoties. Uit het aan het hof voorliggende dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat sprake is van een ernstige vechtscheiding, waarbij partijen over en weer geen middel schuwen om elkaar dwars te zitten. In die zin acht het hof de eenzijdige gedragingen die de man de vrouw verwijt, al zouden die geïsoleerd bezien en wanneer die rechtens worden vastgesteld daartoe aanleiding zouden kunnen geven, niet van dien aard dat van de man in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd dat hij bijdraagt aan het levensonderhoud van de vrouw.
Behoefte van de vrouw
14. De vrouw stelt dat haar behoefte aanmerkelijk hoger is dan de € 6.090,- netto per maand waar de rechtbank van is uitgegaan. Toen de vrouw met de man trouwde in 2008 had zij een vermogen van om en nabij € 10.000.000,-. Op aandringen van de man is zij na het huwelijk gestopt met werken en heeft zij de administratie aan de man overgelaten. Naar eigen zeggen bedroeg zijn jaarinkomen ruim € 2.000.000,-, naast aanwezig vermogen, zodat het gezinsinkomen in ieder geval € 170.000,- per maand bedroeg en de vrouw een behoefte volgens de hof-norm heeft van
€ 100.000,- per maand. Gelet op het onroerend goed dat is aangekocht, de grote bedragen die op verschillende rekeningen werden afgeboekt en gestort en de algemene levensstijl van partijen, genoten zij gedurende hun huwelijk van een aanzienlijke welstand. De man dient inzicht te verschaffen in zijn inkomen. Subsidiair stelt de vrouw dat zij een behoefte heeft van € 14.036,41 per maand, welke behoefte zij onderbouwd met de door haar als productie VII overgelegde behoeftelijst.
15. De man bestrijdt de stellingen van de vrouw. Zijn omzet uit zijn [beroep man] was in 2008 circa US$ 1 miljoen per jaar, waar alle kosten nog van af moeten. Dit inkomen is geleidelijk minder geworden. De man betwist dat de 60%-formule in casu toepassing kan vinden. De vrouw is verplicht een (met bewijsstukken onderbouwde) behoeftelijst over te leggen. Hij bestrijdt de door de vrouw als productie VII in het geding gebrachte behoeftelijst. Voorts heeft de vrouw geen enkel bewijs geleverd van haar stellingen dat zij een vermogen van 10 miljoen dollar dan wel euro had toen zij met de man trouwde en dat de man dit heeft weggemaakt, noch heeft zij daarvan bewijs aangeboden.
16. Het hof is van oordeel dat de mate van welstand van partijen gedurende het huwelijk niet is vast te stellen op basis van het voorliggende dossier en het verhandelde ter zitting. Partijen woonden weliswaar op een landgoed en hadden tientallen paarden, maar zij verschillen aanzienlijk van mening over de inkomsten en bestedingen gedurende het huwelijk. Financiële overzichten en gegevens zoals aangiften Inkomstenbelasting, aanslagen en rekeningoverzichten ontbreken, zodat het hof ook geen zelfstandig oordeel kan vellen over de vermogenspositie van partijen. Nu het gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan niet kan worden vastgesteld en de man de behoefte van de vrouw betwist, kan de zogenaamde 60%-norm niet als maatstaf voor de huwelijksgerelateerde behoefte gehanteerd worden. Het hof zal de behoefte van de vrouw aan de hand van het door haar opgestelde en als productie VII overgelegde behoeftelijstje beoordelen. De man heeft de door de vrouw opgevoerde posten op deze lijst puntsgewijs bestreden. De vrouw heeft ter onderbouwing van de door haar gestelde behoefte een warboel aan nota’s en bonnetjes overgelegd. Gezien de standpunten van partijen en de leefstijl van partijen voor zover die uit het dossier blijkt, acht het hof het redelijk om met de volgende maandlasten rekening te houden:
- huur € 2.250,-
- gas, energie en water € 244,-
- telefonie € 151,-
- persoonlijke verzorging € 760,-
- verzekeringen € 440,-
- boodschappen € 500,-
- vakanties en uitstapjes € 500,-
- personeel € 150,-
- kosten auto € 750,-
- voer en onderhoud dieren € 500,-,
zodat het hof de behoefte van de vrouw vaststelt op € 6.245,- per maand. Het meerdere acht het hof - gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de man - onvoldoende onderbouwd.
Behoeftigheid van de vrouw
17. De vrouw stelt dat de rechtbank volstrekt ten onrechte heeft geoordeeld dat zij onvoldoende inzichtelijk zou hebben gemaakt dat zij niet in eigen levensonderhoud kan voorzien. Als gevolg van de echtscheiding en alle daarmee samenhangende procedures in verschillende landen is de vrouw volledig overspannen geraakt. Waar zij in het verleden een succesvol zakenvrouw is geweest, kan zij nu haar gedachten niet meer ordenen. Ook is zij constant op de vlucht voor de man die haar meermaals heeft mishandeld. Ter onderbouwing van haar stellingen legt zij een aantal verklaringen over. De man heeft de vrouw volledig financieel afgesneden, overal beslag op laten leggen en de vrouw heeft nog geen boterham om te eten. Zij solliciteert, maar dit leidt tot niets. Haar kennis op het gebied van ICT en consultancy is in de afgelopen acht jaar sterk verouderd.
18. De man bestrijdt dat de vrouw behoeftig is. Volgens de man beschikt de vrouw over eigen vermogen, onder meer door verkoop van onroerend goed dat eigendom was van een familiestichting, en beschikt zij over vierennegentig door de man dan wel door zijn bedrijf betaalde kostbare paarden die zij commercieel zou kunnen exploiteren. Daarnaast verdiende zij naar eigen zeggen voor het huwelijk € 30.000,- per maand, en is zij thans bezig met een eigen bedrijf, [naam bedrijf] , en met een nieuw bedrijf [naam bedrijf] . De beweerdelijke gezondheidstoestand van de vrouw (die de man overigens betwist) hoeft niet in de weg staan aan het voorzien in eigen levensonderhoud, waarbij de man aangeeft dat hem ter zake geen enkel verwijt kan worden gemaakt en haar gezondheidstoestand ook niet samenhangt met het huwelijk of de echtscheiding.
19. Naar het oordeel van het hof lag het op de weg van de vrouw om de stellingen van de man ter zake haar vermogen gemotiveerd te betwisten. Haar enkele stelling dat zij het beheer van haar aanzienlijke vermogen geheel aan de man heeft overgelaten en dat dit tijdens het huwelijk verdampt is, acht het hof daartoe onvoldoende. De vrouw heeft nagelaten om enige duidelijkheid te verschaffen in het verloop van haar vermogen, terwijl dit in redelijkheid van haar verwacht had mogen worden. De vrouw heeft een opleiding genoten aan de [naam universiteit] en stelt zelf ten tijde van de ontmoeting met de man succesvol zakenvrouw te zijn geweest met een inkomen van € 30.000,- per maand en een vermogen van om en nabij € 10 miljoen. Nu de vrouw heeft nagelaten om op enigerlei wijze inzichtelijk te maken wat er met dit vermogen is gebeurd, komt dit voor haar rekening en risico. Het hof is dan ook van oordeel dat de vrouw haar stelling dat zij niet over vermogen zou beschikken om in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof zal het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie evenals de rechtbank afwijzen.
20. Gelet op het voorgaande behoeven de overige stellingen van partijen met betrekking tot de onderhoudsverplichting geen bespreking. Het verzoek van de man tot terugbetaling van de partneralimentatie die hij op grond van voorlopige voorzieningen aan de vrouw stelt te hebben betaald, valt niet onder een nevenvoorziening die krachtens artikel 827 lid 1 sub a tot en met f Rv in het kader van de echtscheidingsprocedure kan worden getroffen.
Lening
21. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 107.161,41 aan de vrouw ter zake van een lening, te vermeerderen met de overeengekomen contractuele rente, doch heeft nagelaten deze vordering uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De vrouw verzoekt het hof dit alsnog te doen.
22. Volgens de man heeft de rechtbank met opzet de beschikking op dit punt niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, vooral niet omdat de man zich beroept op verrekening. De man stelt zich bovendien op het standpunt dat hij het bedrag van € 107.161,41 niet hoeft terug te betalen nu deze zag op kosten van de huishouding.
23. Naar het oordeel van het hof heeft de man zijn stelling dat het bedrag van € 107.161,41 de kosten van de huishouding betrof niet aangetoond. Het beroep op verrekening kan evenmin slagen, omdat uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet aan verrekening in de weg staat, zij het dat voor een geslaagd beroep op verrekening de tegenvorderingen opeisbaar moeten zijn hetgeen het hof in het kader van een procedure op de voet van artikel 827 Rv niet kan vaststellen.
Creditcard en gezamenlijke bankrekening Millenniumbank
24. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat de man haar een bedrag schuldig is ter zake van door hem gedane opnames met de creditcard en van gezamenlijke bankrekeningen. Partijen hadden een gezamenlijke creditcard bij de Millenniumbank. De man heeft op 14 juli 2014 € 6.900,- opgenomen alsmede een bedrag van € 1.016,83, zodat de vrouw (3450 + 508,42) € 3.958,42 toekomt.
25. De man stelt dat hij een bedrag van € 6.900,- van zijn Amerikaanse bankrekening naar de Millenniumbank heeft overgemaakt en vervolgens heeft opgenomen, maar dat dit niet betekent dat het bedrag gemeenschappelijk geld is geworden. Partijen hadden door hun huwelijksvoorwaarden strikt gescheiden vermogens. De vrouw kan dan ook geen aanspraak maken op genoemd bedrag. De man begrijpt de vordering ter zake van de creditcard niet.
26. Het hof is van oordeel dat de vrouw ook in hoger beroep heeft nagelaten om inzicht te verschaffen in de geldstromen met betrekking tot de creditcard en de Milleniumbank. Dat de rekening op beider naam staat, wil niet zeggen dat ieder voor de helft gerechtigd is tot het saldo. Nu niet is vast te stellen uit wiens vermogen de betreffende rekening is gevoed, kan het hof hier geen oordeel over geven. Het hof zal het verzoek van de vrouw afwijzen.
Administratie
27. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte de verzoeken van partijen met betrekking tot het over leggen van de administratie heeft afgewezen. De vrouw heeft voldoende aangetoond dat er verschillende overboekingen zijn verricht door de man, waarvan de vrouw niet kan achterhalen waar de bedragen naartoe zijn gegaan. De vouw verzoekt dan ook om inzicht in de genoemde ontvangende rekeningnummers alsmede de achterliggende geldstromen. Ook is de man gehouden om in het kader van zijn alimentatieverplichting inzage te geven in zijn aangifte IB 2012 tot en met 2015, de daarbij horende aanslagen, alle aangiften vennootschapsbelasting en belastingaanslagen van de aan de man direct en indirect verbonden ondernemingen en de daarbij behorende, door een accountant goedgekeurde balansen.
28. De man ziet geen enkele verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording. Partijen zijn gehuwd naar Zwitsers recht en buiten iedere gemeenschap van goederen. Er is dan ook geen reden om inzage te geven in de zakelijke bankrekeningen van de man. Subsidiair stelt de man dat de vrouw zijn gehele administratie heeft meegenomen. De man heeft overigens nimmer enige tekenbevoegdheid gehad voor de bankrekeningen van de vrouw bij Rothschild.
29. Het hof is van oordeel dat het verzoek tot het doen van een dergelijke rekening en verantwoording niet valt binnen de onderhavige verzoekschriftprocedure. Vast staat dat sprake is van gelden die in diverse landen op verschillende bankrekeningen staan. Een dergelijke algemene opdracht tot het doen van rekening en verantwoording daarvan zal deze echtscheidingsprocedure onnodig vertragen en het hof acht dit dan ook in strijd met een goede procesorde. De vrouw heeft onvoldoende aangetoond in welke rekeningnummers zij inzage wenst te hebben en wat haar rechtmatig belang daarbij is. Van de vrouw als tenminste eertijds succesvol zakenvrouw had bovendien verwacht mogen worden dat zij in ieder geval enig zicht had gehouden en gegeven op de geldstromen gedurende het huwelijk. Dat zij dit niet heeft gedaan, komt voor haar rekening en risico. Het hof zal het verzoek afwijzen.
[naam onroerende zaak 1]
30. Ter zitting heeft de man zijn verzoek tot vergoeding door de vrouw van de door hem gestelde investeringen in de woning te Duitsland, [naam onroerende zaak 1] , ingetrokken. Hij handhaaft zijn verzoek om [naam onroerende zaak 1] aan hem toe te delen voor een bedrag van € 526.000,-.
31. Ter zitting is afgesproken dat de vrouw het hof binnen veertien dagen na de mondelinge behandeling zou berichten of zij zich kan vinden in toedeling van de woning aan de man. Het hof heeft binnen de afgesproken termijn geen bericht van de vrouw ontvangen, zodat het hof er vanuit gaat dat de vrouw haar ingenomen standpunten te dien aanzien handhaaft en het verzoek van de man derhalve bestrijdt.
32. Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn bij hun huwelijk overeengekomen dat het Zwitsers recht van toepassing zal zijn op hun huwelijksvermogensregime. Zij zijn een vermogensscheiding overeengekomen. Vast staat dat partijen de onroerende zaak [naam onroerende zaak 1] in mede-eigendom hebben. Ter zitting is gebleken dat er een procedure loopt in Duitsland met betrekking tot [naam onroerende zaak 1] . Partijen hebben geen antwoord kunnen geven op de vraag van het hof wanneer deze procedure precies aanhangig is gemaakt en de betreffende stukken hebben zij ook niet in het overgelegde dossier kunnen vinden. Nu echter tussen partijen vast staat dat dit gemeenschappelijke vermogensbestanddeel onderwerp is van een procedure in Duitsland, dient het verloop van die procedure te worden afgewacht en is het hof van oordeel dat een beslissing ter zake van [naam onroerende zaak 1] onderhavige procedure onnodig zal vertragen. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en het verzoek te dien aanzien afwijzen.
[naam onroerende zaak 2]
33. Ook met betrekking tot het landgoed te Portugal, [naam onroerende zaak 2] , heeft de man ter zitting zijn verzoek tot vergoeding door de vrouw van zijn gestelde investeringen in deze woning ingetrokken, zodat hierover niet hoeft te worden beslist.
34. Vast staat dat het landgoed geen (juridisch) eigendom van partijen is en dat dat wordt gehuurd. Partijen stellen een koopoptie op het landgoed te hebben, waarover verschillende procedures aanhangig zijn in Portugal. Naar aanleiding van ter zitting gestelde vragen door het hof heeft de man verklaard dat er sprake was van een voorlopig koopcontract, hetgeen iets anders is dan een koopoptie. Een goede procesorde brengt met zich mee dat de grondslag van een vordering helder is. Nu dit niet het geval is, kan het hof hier geen beslissing over nemen. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve ook ten aanzien van de beslissing over [naam onroerende zaak 2] vernietigen en het verzoek te dien aanzien alsnog afwijzen.
Vergoedingsvorderingen
35. Ter zitting heeft de man zijn verzoeken zoals geformuleerd onder VII en IX ter zake van vergoedingsvorderingen ten bedrage van respectievelijk € 138.188,- en € 47.921,70, ingetrokken, zodat het hof hierover geen beslissing hoeft te nemen.
[naam hond]
36. Met betrekking tot de hond van partijen, [naam hond] , overweegt het hof als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de hond rechtmatig op naam van de man staat en al jaren bij de man in Portugal verblijft. Het hof zal dan ook voor recht verklaren dat de man de eigenaar is van de hond en de beschikking in zoverre vernietigen. De overige verzoeken met betrekking tot [naam hond] zal het hof afwijzen nu dit geen nevenvoorzieningen in de zin van artikel 827 Rv betreffen.
Afgifte persoonlijke eigendommen
37. Het hof zal het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen om op straffe van een dwangsom persoonlijke eigendommen van de man aan hem af te geven, afwijzen nu dit niet valt onder een nevenvoorziening zoals bedoeld in artikel 827 Rv.
Bewijsaanbod
38. Het hof zal het bewijsaanbod van de vrouw passeren nu het hof het horen van de met namen genoemde getuigen niet nodig acht om tot een beslissing te komen.
Proceskosten
39. Partijen verzoeken over en weer elkaar te veroordelen in de kosten van deze procedure.
40. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
in de zaken met zaaknummers 200.198.781/01 en 200.198.781/02
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken;
in de zaken met zaaknummers 200.205.115/01, 200.205.116/01 en 200.205.350/01
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij de wijze van verdeling van de goederen die partijen in gemeenschappelijke eigendom hebben is vastgesteld alsmede voor zover daarin de man is veroordeeld tot afgifte van de hond [naam hond] en hem daartoe dwangsommen zijn opgelegd en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst de verzoeken met betrekking tot de onroerende zaken “ [naam onroerende zaak 1] ” en (de koopoptie op) “ [naam onroerende zaak 2] ” af;
verklaart voor recht dat de man de eigenaar van de hond [naam hond] is;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, onder uitvoerbaar verklaring van die beschikking bij voorraad voor zover de man daarbij veroordeeld is tot betaling binnen twee weken na 13 september 2016 van een geldbedrag van € 107.161,41 aan de vrouw, te vermeerderen met de contractuele rente tot aan de dag der algehele voldoening;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en O.I.M. Ydema, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2017.