ECLI:NL:GHDHA:2017:4292

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
22-001088-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en verlaten plaats ongeval met aanzienlijke overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag en het verlaten van de plaats van het ongeval. De verdachte heeft opzettelijk met hoge snelheid ingereden op twee voetgangers, [aangever 1] en [aangever 2], op de Kruiskade in Rotterdam op 25 juni 2010. Na de aanrijding is de verdachte doorgereden zonder zich kenbaar te maken, waardoor de slachtoffers in een hulpeloze toestand achterbleven. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM, wat is verdisconteerd in de strafmaat. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren.

De zaak is voortgekomen uit een eerdere veroordeling door de rechtbank Rotterdam, waar de verdachte in eerste aanleg was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. De advocaat-generaal had in hoger beroep een zwaardere straf gevorderd, maar het hof heeft de straf verlaagd in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht en ontkende de bestuurder te zijn geweest, maar het hof oordeelde dat de bewijsmiddelen voldoende waren om de verdachte schuldig te verklaren.

De vordering van de benadeelde partij, [aangever 1], tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk is voor zowel materiële als immateriële schade. De totale schadevergoeding is vastgesteld op € 3.050,69, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, zodat deze bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001088-14
Parketnummer: 10-740348-10
Datum uitspraak: 27 september 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 februari 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1980,
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in PI [PI].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van dit hof op 24 november 2014, 23 maart 2016 en 13 september 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partijen als in het vonnis vermeld en voorts is de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 25 juni 2010 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (een) perso(o)n(en) genaamd [aangever 1] en/of [aangever 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet -met hoge snelheid, althans met verhoogde snelheid met een auto in de richting van die [aangever 1] en/of [aangever 2] heeft gestuurd en/of gereden, en/of -(vervolgens) op die [aangever 1] en/of [aangever 2] is ingereden en/of tegen die [aangever 1] en/of [aangever 2] aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 25 juni 2010 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Kruiskade, zich tijdens die rit zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen aldaar -met hoge snelheid, heeft gereden en/of hard is opgetrokken, en/of -(scherp) naar links heeft gestuurd en/of is gezwenkt in de richting van één of meer voetgangers, en/of -(vervolgens) met dat door hem, verdachte bestuurde voertuig tegen voornoemde voetganger(s) is aangereden;
2:
hij op of omstreeks 25 juni 2010 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Kruiskade, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [aangever 1] en/of [aangever 2]) letsel en/of schade was toegebracht.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd, overeenkomstig zijn schriftelijke aantekeningen, dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair (poging doodslag) en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaren, met gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] tot een bedrag van € 5.050,59, met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de verdachte ontkent de bestuurder te zijn geweest en dat de opgegeven signalementen van de bestuurder geen gelijkenis vertonen met de zich in het dossier bevindende foto die van de verdachte op 25 juni 2010 is genomen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de opzet om één of meerdere personen van het leven te beroven niet kan worden bewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Aangevers [aangever 1] en [aangever 2] en de getuige [getuige] hebben tegen de politie verklaard dat zij de Kruiskade te Rotterdam op 25 juni 2010 omstreeks 03:00 uur overstaken en dat de bestuurder van een (zilver)grijze Volkswagen Golf naar links stuurde en [aangever 1] en [aangever 2] raakte waardoor zij door de lucht vlogen en op de grond terecht kwamen. Zij zagen dat de auto met hoge snelheid wegreed. [aangever 1] verklaarde dat het kenteken van de Volkswagen Golf [x] was. [aangever 1] en [aangever 2] verklaarden dat de bestuurder, voordat hij naar links stuurde, hen aankeek en flink gas gaf. De getuige [getuige] heeft verklaard dat de auto hard in de richting van hem en de aangevers aan kwam rijden, naar links stuurde en recht op hen afkwam. De auto versnelde nog steeds en reed vervolgens met volle snelheid tegen [aangever 1] en [aangever 2].
Zij verklaarden een vrouwelijke passagier in de auto te hebben gezien.
Uit informatie uit de politiesystemen bleek dat op 25 juni 2010 omstreeks 03:40 uur een aanrijding had plaatsgevonden in Breda, waarbij een grijze Volkswagen Golf was betrokken met het kenteken [x]. De bestuurder bleek te zijn genaamd [verdachte]. Uit onderzoek naar de mobiele telefoon die onder de verdachte in beslag is genomen bleek dat hij die avond contact had gehad met [getuige 2].
De getuige [getuige 2] heeft tegen de politie verklaard dat zij die avond uit was met [verdachte], die ze van vroeger kende. Na een ruzie met Antillianen is ze toch bij hem in de auto gestapt, een grijskleurige Golf, en toen ze op de Kruiskade reden, zag ze een groepje jongens staan. Volgens de getuige reed [verdachte] hard en zag zij opeens een barst in de voorruit van de auto, aan de bestuurderskant. Ze verklaarde te hebben gezegd ‘Wat doe je nou, stop die auto’, maar dat de verdachte snel reed. Ze verklaarde voorts dat hij sowieso wel iemand had aangetikt en daarna heel hard weg reed richting Delft waar zij is afgezet.
Uit het onderzoek naar het mobiele telefoonverkeer van de verdachte blijkt verder dat rond 02:33 uur de telefoon van de verdachte contact had gehad met een zendmast in Rotterdam, locatie Coolsingel en dat rond 03:09:06 uur een sms van de mobiele telefoon van de verdachte binnenkwam op het toestel van [getuige] waarbij gebruik werd gemaakt van de zendmast op de [adres] te Delft. De verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte doelbewust en hard in de richting van de drie mannen is gereden, waarna hij tegen [aangever 1] en [aangever 2] is aangereden. Dat de snelheid van de auto niet middels een verkeersongevallenanalyse is vastgesteld doet daar niet aan af. Door zo te handelen heeft de verdachte opzettelijk getracht [aangever 1] en [aangever 2] van het leven te beroven. Uit het doelbewuste handelen van de verdachte in samenhang met de verklaring van [getuige] en het feit dat in de voorruit van de auto van verdachte een barst is ontstaan, blijkt dat hij wist dat hij de personen had aangereden, die aldus letsel hadden opgelopen. Nadat de verdachte [aangever 1] en [aangever 2] heeft geraakt is hij doorgereden, ondanks de aanmaning van [getuige] om te stoppen.
Gelet op het hiervoor overwogene acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft
gemaakt aan poging doodslag en het verlaten van de plaats van het ongeval op de hierna bewezenverklaarde wijze. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair:
hij op
of omstreeks25 juni 2010 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
(een)perso
(o)n
(en
)genaamd [aangever 1] en
/of[aangever 2] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,met dat opzet
-met hoge snelheid, althansmet verhoogde snelheid met een auto in de richting van die [aangever 1] en
/of[aangever 2] heeft gestuurd en
/ofgereden, en
/of-
(vervolgens
)op die [aangever 1] en/
of[aangever 2] is ingereden en
/oftegen die [aangever 1] en
/of[aangever 2] aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2:
hij op
of omstreeks25 juni 2010 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Kruiskade, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist
of redelijkerwijs moest vermoedendataan een ander (te weten [aangever 1] en
/of[aangever 2]) letsel en/of schade was toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:

poging tot doodslag, meermalen gepleegd.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan poging doodslag en het verlaten van de plaats van het ongeval. De verdachte is doelbewust op de slachtoffers ingereden en in plaats van te stoppen, is de verdachte doorgereden zonder zich op enig moment kenbaar te maken, de slachtoffers in hulpeloze toestand achter latend. Een poging doodslag is een zeer ernstig feit nu daarmee een grove inbreuk wordt gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Een dergelijke handelwijze had tot de dood van de slachtoffers kunnen leiden. Deze gebeurtenis heeft ingrijpende gevolgen gehad, die nog steeds voelbaar zijn, zoals blijkt uit de door [aangever 1] afgelegde verklaring ter terechtzitting in hoger beroep. Voor hem is het bovendien onbegrijpelijk waarom hem dit is overkomen en waarom de verdachte dit heeft gedaan. De verdachte heeft op geen enkele manier verantwoording willen afleggen voor zijn handelen. Feiten als de onderhavige brengen tevens gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 augustus 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Bij deze stand van zaken en gelet op de duur van gevangenisstraffen die het hof in vergelijkbare gevallen pleegt op te leggen, doen de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf en de vordering van de advocaat-generaal onvoldoende recht aan de aard en ernst van de gepleegde feiten. Het hof zal een lagere onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen dan door de advocaat-generaal gevorderd, nu het hof een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt en de verdachte daardoor feitelijk reeds een langere periode geen auto zal kunnen rijden.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden langere duur dan door de rechtbank is opgelegd, in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden langere duur een passende en geboden reactie vormen.
Redelijke termijn van berechting
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 13 september 2017 aangevoerd dat, zowel tijdens de berechting in eerste aanleg, als in hoger beroep en in zijn totaliteit sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM), hetgeen zou moeten leiden tot strafvermindering.
Voorts heeft de raadsman een beroep gedaan op de artikelen 15, lid 5 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en aangevoerd dat doordat deze zaak niet gelijktijdig is berecht op de zitting van 31 december 2010 van de meervoudige strafkamer Breda, de verdachte wordt benadeeld bij de strafoplegging en toepassing van de VI-regeling als bedoeld in artikel 15 lid 5 Sr.
Het hof stelt vast dat er sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM, nu de zaak niet binnen twee jaar tijdens de berechting in eerste aanleg en niet binnen twee jaar in de hoger beroepsfase is afgedaan en dat sprake is van een overschrijding van meer dan twaalf maanden.
Het hof concludeert dat uit de bepaling van artikel 63 Sr volgt dat bij toepassing van dat artikel, de bepalingen in titel II, waaronder artikel 15 Sr. valt, niet van toepassing zijn. Het hof houdt echter bij de strafoplegging mede rekening met de mogelijkheid dat sprake zou kunnen zijn geweest van een gunstiger VI-regeling wanneer deze feiten in 2010 aan de strafrechter waren voorgelegd en één straf zou zijn opgelegd.
Het hof zal aan de overschrijding consequenties verbinden, in die zin dat het hof de overschrijding van de bedoelde termijn zal verdisconteren in de strafmaat, daarbij rekening houdend met artikel 63 Sr, zodat de door het hof overwogen gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met een jaar zal worden verminderd.
In plaats van een gevangenisstraf van vijf jaren, zal het hof dan ook een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren opleggen.
Vordering tot schadevergoeding [aangever 1]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.320,69.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 5.320,69.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5.050,59, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 50,69 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € € 3.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 3.050,69 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.050,69 (drieduizend vijftig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 50,69 (vijftig euro en negenenzestig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 1], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.050,69 (drieduizend vijftig euro en negenenzestig cent) bestaande uit € 50,69 (vijftig euro en negenenzestig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door mr. J.M. van de Poll, mr. M. Moussault en mr. A.M. Hol, in bijzijn van de griffier mr. K. Kiela.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 september 2017.
Mr. A.M. Hol is buiten staat dit arrest te ondertekenen.