ECLI:NL:GHDHA:2017:4257

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2017
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
200.208.948/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarigen door de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 december 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarigen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 8 februari 2017 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin haar verzoek om met de minderjarigen naar [woonplaats partner moeder] te verhuizen, werd afgewezen. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft op 31 maart 2017 een verweerschrift ingediend en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. De moeder stelt dat de huidige situatie onwenselijk is en dat zij een nieuw leven wil opbouwen met haar nieuwe partner. De vader daarentegen is van mening dat de verhuizing niet noodzakelijk is en dat de huidige zorgregeling goed functioneert.

Het hof heeft vastgesteld dat de standpunten van de ouders over de verhuizing haaks op elkaar staan en dat de minderjarigen jonger zijn dan twaalf jaar, waardoor hun mening onbekend is. Het hof heeft besloten de behandeling van de zaak aan te houden en de raad voor de kinderbescherming te verzoeken onderzoek te verrichten naar de belangen van de minderjarigen en hun standpunt over de verhuizing. De raad moet ook adviseren over de zorg- en contactregeling die het meest in het belang van de minderjarigen is. De verdere behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot 31 maart 2018, waarbij het hof partijen heeft verzocht om schriftelijk te berichten over de voortgang van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.208.948/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 16-7393
zaaknummer rechtbank : C/09/519032
beschikking van de meervoudige kamer van 13 december 2017
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.M.G. Hulsman te Delft ,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.C. Schmidt te Delft .
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 6 december 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 8 februari 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 31 maart 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Op 17 november 2017 is het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank bij het hof ingekomen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 17 november 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- partijen zijn gehuwd geweest tot 2 maart 2015;
- zij zijn de ouders van de minderjarigen:
- [de minderjarige 1] , geboren [in] 2007 in [geboorteplaats] , en
- [de minderjarige 2] , geboren [in] 2009 in [geboorteplaats] ,
(hierna te noemen: de minderjarigen);
- partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit;
- bij beschikking van 25 februari 2015 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is – voor zover hier van belang – bepaald dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking;
- in het ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de moeder zullen hebben. Ten aanzien van de zorgregeling hebben zij afgesproken – verkort weergegeven – dat de vader de minderjarigen in de oneven weken op maandagmiddag van school ophaalt en hen dinsdagochtend weer naar school brengt. Op de daaropvolgende vrijdagmiddag haalt de vader de minderjarigen van school en hij brengt hen op maandagochtend (in de even weken) weer naar school. Ook hebben partijen een achtervangregeling opgenomen, waarbij zij elkaars eerste aanspreekpunt zijn bij ziekte van de minderjarigen of de andere ouder;
- verder is in het ouderschapsplan de intentie opgenomen dat partijen in dezelfde regio zullen blijven wonen. In artikel 12 van het ouderschapsplan is vastgelegd dat de ouders in overleg treden bij een voorgenomen verhuizing en een dergelijke beslissing gezamenlijk nemen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder om met de minderjarigen naar [woonplaats partner moeder] ( [provincie] ) te mogen verhuizen en, dientengevolge, de omgangsregeling te wijzigen, afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt het hof alsnog, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen te verhuizen naar [woonplaats partner moeder] ( [provincie] );
II. de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen, met dien verstande dat:
a. de minderjarigen gedurende de weekdagen bij de moeder verblijven (zondagavond tot en met vrijdagavond);
b. de minderjarigen om het weekend bij de vader verblijven;
c. de minderjarigen gedurende 75% van de schoolvakanties bij de vader verblijven, met uitzondering van de zomervakantie die gelijkelijk bij de beide ouders wordt doorgebracht;
d. de minderjarigen tijdens nationale feestdagen en studiedagen bij de vader kunnen verblijven;
e. elke week op een afgesproken tijd ruimte wordt gemaakt voor de minderjarigen om contact met de vader te hebben via de telefoon of Facetime;
f. er een centrale plek wordt afgesproken om de overdracht van de minderjarigen te realiseren, welke plek zowel door de vader als door de moeder akkoord is bevonden;
g. de overdracht in de weekenden dat de minderjarigen bij de vader zijn zal plaatsvinden op vrijdagavond om 19:00 uur en op zondagavond om 19:30 uur;
althans een zodanige zorgregeling vast te stellen als het hof passend en juist acht.
4.3
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder wil in [woonplaats partner moeder] een nieuw leven starten met haar nieuwe partner, met wie zij zich duurzaam verbonden voelt. Omdat zij geen toestemming heeft om met de minderjarigen te verhuizen, leeft zij verdeeld tussen twee locaties en kan daardoor de helft van de tijd niet met haar partner doorbrengen. Zij vindt de huidige situatie voor zowel de minderjarigen als voor zichzelf onnodig en onwenselijk. De minderjarigen reizen nu met hun moeder mee naar [provincie] als zij haar partner opzoekt. De reistijd die door de rechtbank bezwaarlijk wordt gevonden als de moeder verhuist, is dus nu ook al aan de orde. De moeder stelt wel degelijk naar andere oplossingen te hebben gekeken. Wanneer zij deels in [woonplaats moeder] en deels in [woonplaats partner moeder] zou gaan wonen, moet haar contract bij haar huidige werkgever in uren worden teruggebracht. Dit betekent voor haar een onaanvaardbare verslechtering van haar inkomenssituatie. Ze wil geen gebruik maken van het aanbod van de vader om meer alimentatie te betalen, omdat zij niet nog meer afhankelijk van hem wil worden. Het is ook niet mogelijk dat haar partner vanuit [woonplaats partner moeder] naar [woonplaats moeder] verhuist. Hij werkt al 18 jaar als beleidsmedewerker ICT bij de gemeente [woonplaats partner moeder] en heeft in de regio [woonplaats moeder] geen vergelijkbare baan kunnen vinden. Ook wordt solliciteren hem door zijn leeftijd bemoeilijkt. Zij vindt vervroegd met pensioen gaan voor haar nieuwe partner geen optie, omdat dit zich slecht verhoudt met de stijgende AOW-leeftijd en de gevolgen die dit met zich brengt. Ook een verhuizing van de moeder zonder haar kinderen naar [woonplaats partner moeder] vindt zij geen oplossing. De moeder stelt het merendeel van de zorg voor de minderjarigen te dragen. Volgens de moeder is de betrokkenheid van de vader bij zijn kinderen niet zo groot als door hem is aangegeven en door de rechtbank is aangenomen. De vader neemt bijvoorbeeld aan geen enkele activiteit op de school zelf deel en er is geen daadwerkelijk inhoudelijk contact tussen de vader en de leerkrachten op de dagen dat de minderjarigen vanuit zijn huis naar school gaan. De vader is alleen aanwezig bij gesprekken op school wanneer zijn agenda dat toelaat. Hij heeft verder nooit een verzoek gedaan de minderjarigen buiten de zorgregeling extra te mogen zien. Doordat de vader de verhuizing blokkeert, komt volgens de moeder de verhouding tussen de partijen onder druk te staan. Dit wordt volgens de moeder vooral gevoed door het gebrek aan inzet van de vader richting de minderjarigen. Verder stelt de moeder dat het huis in [woonplaats partner moeder] meer voordelen biedt wat betreft de ruimte voor de minderjarigen en de buitenruimte ten opzichte van haar huis in [woonplaats moeder] . De minderjarigen beoefenen op dit moment geen sport of activiteit, de mogelijkheid daarvoor is volgens de moeder in [woonplaats partner moeder] groter. Tot slot heeft de moeder ter zitting meegedeeld dat zij zelf in elk geval naar [woonplaats partner moeder] zal verhuizen, hetgeen als zij geen vervangende toestemming van het hof verkrijgt om de kinderen mee te laten verhuizen, zal betekenen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal moeten worden bepaald.
5.2
De vader stelt begrip te hebben voor de wens van de moeder en bereid te zijn om met haar mee te denken en te werken aan een oplossing die in het belang is van de minderjarigen en voor de beide ouders aanvaardbaar is. Hij is echter niet overtuigd van de noodzaak van de moeder te moeten verhuizen. Dat de moeder samen met de minderjarigen tweewekelijks naar haar partner in [woonplaats partner moeder] rijdt voor de duur van een weekend, vindt de vader haar eigen keuze. Haar partner kan namelijk ook naar [woonplaats moeder] rijden. De ouders hebben besloten samen niet meer verder te willen, maar dit betekent niet dat hun taak om de minderjarigen samen op te voeden ineens verdwijnt. De verhuizing brengt ruim 200 kilometer afstand tussen de ouders. Op die manier kunnen de ouders geen behoorlijke uitvoering meer geven aan hun gezamenlijke verantwoordelijkheid en de behoefte en rechten van de minderjarigen. De nieuwe partner van de moeder is aan [woonplaats partner moeder] verankerd vanwege zijn huis en werkzaamheden. Maar dit is volgens de vader geen reden om met de minderjarigen te verhuizen. De vader herkent zich verder niet in het standpunt van de moeder dat hij minder betrokken is bij het leven van de minderjarigen dan de rechter veronderstelt en dat zijn betrokkenheid en inzet te wensen overlaat. In januari 2015 hebben partijen volgens de vader welbewust gekozen voor de huidige zorgregeling. De uitvoering van deze regeling loopt goed. Hij ziet zichzelf als een actieve en betrokken vader. Hij is dol op zijn kinderen en zij op hem. In de tijd die hij met ze doorbrengt, probeert hij een balans aan te brengen tussen activiteiten en ontspanning. Ook probeert hij, waar mogelijk, betrokken te zijn bij school. Zijn rol als vader wordt ook zichtbaar in de mate waarin de minderjarigen en hij openheid en betrokkenheid naar elkaar tonen en zij de dingen met elkaar kunnen bespreken die er werkelijk toe doen. Sinds het tot stand komen van de zorgregeling is volgens de vader het nodige gewijzigd in zijn situatie. Van zijn werkgever mag hij minder dan 36 uur werken en zijn variabele werkweken toegestaan vanwege de uitvoering van de zorgregeling. Ook gaat het nu beter met de vader. Hij is rustiger, stabiel, gelukkig met zijn vrienden, familie en nieuwe partner. De vader wil daarom de zorgregeling gewijzigd hebben in een co-ouderschapsregeling. Hij betreurt wel de ontwikkeling in de onderlinge verstandhouding met de moeder en is bezorgd hoe dit zich verder ontwikkelt, los van de uitspraak van het hof. Hij stelt zich daarnaast op het standpunt dat de onderlinge verstandhouding met de moeder hem geen enkel vertrouwen geeft in een succesvol overleg wanneer zij verhuisd mocht zijn. Hij begrijpt daarnaast niet waarom de moeder meent dat de minderjarigen in hun huidige omgeving niet op een sport zouden kunnen. Hij biedt hen er immers graag de ruimte en gelegenheid voor. Verder stelt de vader dat, wanneer de minderjarigen ouder worden, zij hoogstwaarschijnlijk meer ‘geketend’ raken aan hun vaste woonomgeving waar zij dan school, vrienden, sportclubs, etc. hebben. De vader heeft de angst dat, in geval van een verhuizing naar [woonplaats partner moeder] , zijn relatie met de minderjarigen hierdoor in negatieve zin zal veranderen en mogelijk zelfs wordt bedreigd. Mede daarom verzet hij zich tegen het verzoek.
5.3
Het hof overweegt dat op grond van het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Dit geldt ook voor beslissingen aangaande het hoofdverblijf, de vervangende toestemming om te mogen verhuizen en de vervangende toestemming om minderjarigen in te schrijven op een school. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing worden alle omstandigheden van het geval in acht genomen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het geïsoleerd beschouwde belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde is (vgl. onder meer Hoge Raad 25 april 2008, LJN BC5901, HR 18 juni 2010, LJN BM5825, HR 9 juli 2010, LJN BM6412). De beide ouders hebben hun standpunten ter zitting nogmaals uitvoerig toegelicht. Het is het hof gebleken dat de standpunten van de ouders over de verhuizing haaks op elkaar staan. Omdat de beide minderjarigen daarnaast jonger zijn dan twaalf jaar, zijn zij niet opgeroepen voor het kinderverhoor en is hun mening het hof onbekend. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting, heeft het hof geen zicht kunnen krijgen op de wensen en de belangen van de minderjarigen. Beide ouders hebben verder ter zitting aangegeven dat zij nog niet met de minderjarigen over de verhuizing hebben gesproken en niet weten wat hun kinderen daarvan vinden. Het hof kan daarom op dit moment geen afweging maken bij welke beslissing met betrekking tot het verzoek van de moeder de belangen van de minderjarigen het meest zijn gebaat.
5.4
Zoals op de zitting met partijen besproken, acht het hof zich op basis van de beschikbare informatie op dit moment onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen op het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming voor de verhuizing te verlenen. Het hof zal de behandeling van de zaak daarom aanhouden en de raad verzoeken onderzoek te verrichten en advies uit te brengen. Het hof verzoekt de raad om een onderzoek te doen, waarbij de volgende vragen centraal staan:
  • Hoe staan de minderjarigen tegenover een eventuele verhuizing naar [woonplaats partner moeder] ?
  • Hoe verhouden de belangen van de minderjarigen zich tot een eventuele verhuizing (en, daaruit volgend, wisseling van school, afscheid nemen van vriendjes, etc.)?
  • Is de vader in staat de zorg voor en de opvoeding van de minderjarigen te dragen, wanneer de moeder geen vervangende toestemming voor de verhuizing zal krijgen en de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vader zal worden bepaald?
  • Hoe staan de minderjarigen tegenover een eventuele bepaling van het hoofdverblijf bij de vader?
  • Welke zorg- en contactregeling is het meest in het belang van de minderjarigen en komt het meest tegemoet aan de rechten van de vader, wanneer het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de moeder in [woonplaats partner moeder] wordt bepaald?
  • Welke zorg- en contactregeling is het meest in het belang van de minderjarigen en komt het meest tegemoet aan de belangen van de moeder, wanneer het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vader in Delfgauw wordt bepaald?
5.5
Om de raad in de gelegenheid te stellen het onderzoek uit te voeren, zal het hof de verdere behandeling pro forma aanhouden tot zaterdag 31 maart 2018. Het hof zal zo nodig op een nadere terechtzitting het rapport van de raad met partijen en de raad bespreken.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.4 is uiteengezet en daaromtrent rapport en advies uit te brengen;
houdt de behandeling van de zaak aan tot zaterdag 31 maart 2018 pro forma; uiterlijk twee weken vóór die datum dient de raad rapport en advies uit te brengen;
bepaalt dat partijen het hof vóór de genoemde pro-formadatum schriftelijk berichten over de gewenste voortgang van de onderhavige procedure, waaronder de wenselijkheid van een zitting, onder opgave van verhinderdata, of de gewenste afdoeningswijze;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, P.B. Kamminga en E.C. Punselie, bijgestaan door mr. R.R. Warmerdam als griffier en is op 13 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.