In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 december 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarigen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 8 februari 2017 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin haar verzoek om met de minderjarigen naar [woonplaats partner moeder] te verhuizen, werd afgewezen. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft op 31 maart 2017 een verweerschrift ingediend en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. De moeder stelt dat de huidige situatie onwenselijk is en dat zij een nieuw leven wil opbouwen met haar nieuwe partner. De vader daarentegen is van mening dat de verhuizing niet noodzakelijk is en dat de huidige zorgregeling goed functioneert.
Het hof heeft vastgesteld dat de standpunten van de ouders over de verhuizing haaks op elkaar staan en dat de minderjarigen jonger zijn dan twaalf jaar, waardoor hun mening onbekend is. Het hof heeft besloten de behandeling van de zaak aan te houden en de raad voor de kinderbescherming te verzoeken onderzoek te verrichten naar de belangen van de minderjarigen en hun standpunt over de verhuizing. De raad moet ook adviseren over de zorg- en contactregeling die het meest in het belang van de minderjarigen is. De verdere behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot 31 maart 2018, waarbij het hof partijen heeft verzocht om schriftelijk te berichten over de voortgang van de procedure.