ECLI:NL:GHDHA:2017:4204

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2017
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
22-002102-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan beroving met geweld en bedreiging, strafrechtelijke gevolgen en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan de beroving van een slachtoffer. De verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer, met wie zij bevriend waren, in de val gelokt en niet ingegrepen tijdens de beroving, zelfs niet toen geweld werd gebruikt. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest. De zaak is voortgekomen uit een eerdere veroordeling door de rechtbank Den Haag op 4 mei 2017, waar de verdachte ook al een taakstraf opgelegd had gekregen. De verdachte heeft tijdens de rechtszittingen verklaard dat hij op de hoogte was van de plannen om de scooter van het slachtoffer te stelen, maar dat hij niet wist dat dit op die specifieke avond zou gebeuren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte wel degelijk medeplichtig was aan de beroving, omdat hij het slachtoffer had gevraagd naar de locatie te komen, wetende dat hij in een valstrik zou lopen. De emotionele impact van de beroving op het slachtoffer was aanzienlijk, wat ook blijkt uit zijn verklaring dat hij een EMDR-behandeling heeft ondergaan vanwege post-traumatische stressklachten. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor zowel materiële als immateriële schade. De totale vordering bedraagt € 1.323,95, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002102-17
Parketnummer: 09-852133-16
Datum uitspraak: 14 september 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 4 mei 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 2000,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 31 augustus 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meerdere andere (onbekend gebleven) personen op of omstreeks 26 maart 2016 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (I-phone), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd vooraf gegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- meermalen (met kracht)vastpakken van die [slachtoffer] (al dan niet ook in een nekklem) en/of
- in de hand houden en/of tonen van een (groot) mes en/of daarbij meermalen zeggen/schreeuwen: "ik maak je dood, van wie is die scooter, waar zijn de sleutels", althans woorden van gelijke strekking en/of aard en/of
- ( met kracht) slaan en/of schoppen tegen de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- openscheuren van de jas(zak) van die [slachtoffer],
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 26 maart 2016 te 's-Gravenhage althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
- [ slachtoffer] te bellen en/of te vragen naar het terrein van de voetbalvereniging [x] te komen en/of - aan de mededader(s) door te geven dat en/of hoe laat die [slachtoffer] naar de voetbalvereniging [x] zou komen en/of
- toen die [slachtoffer] beroofd werd na te laten hem te helpen en/of de beroving te voorkomen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of één of meerdere andere (onbekend gebleven) personenop
of omstreeks26 maart 2016 te 's-Gravenhage,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen een telefoon (I-phone),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan
[slachtoffer],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),welke diefstal werd vooraf gegaan en
/ofvergezeld
en/of gevolgdvan geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ofgemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en
/ofwelke bedreiging met geweld bestond
(en
)uit het:
-
meermalen (met kracht
)vastpakken van die [slachtoffer]
(al dan niet ookin een nekklem
)en
/of
- in de hand houden en
/oftonen van een
(groot)mes en
/ofdaarbij
meermalenzeggen/schreeuwen: "ik maak je dood, van wie is die scooter, waar zijn de sleutels",
althans woorden van gelijke strekking en/of aarden
/of
-
(met kracht
)slaan
en/of schoppentegen de buik,
althans het lichaamvan die [slachtoffer] en
/of- openscheuren van de jas
(zak
)van die [slachtoffer],
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op
of omstreeks26 maart 2016 te 's-Gravenhage
althans in Nederlandtezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk gelegenheid
, middelenen
/ofinlichtingen heeft verschaft en
/ofopzettelijk behulpzaam is geweest door:
- [ slachtoffer] te bellen en/of te vragen naar het terrein van de voetbalvereniging
[x]te komen en
/of
- aan de
mededader
(s
)door te geven dat
en/of hoe laat die[slachtoffer] naar de voetbalvereniging
[x]zou komen
en/of
-
toen die [slachtoffer] beroofd werd na te laten hem te helpen en/of de beroving te voorkomen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – kort en zakelijk weergegeven – betoogd dat de verdachte van het hem ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken, nu niet kan worden bewezen dat de verdachte zich als medepleger van medeplichtigheid heeft schuldig gemaakt aan het hem ten laste gelegde omdat de verdachte daaraan geen wezenlijke en significante bijdrage heeft geleverd. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte’s opzet niet was gericht op de diefstal van de IPhone, maar op de diefstal van de scooter hetgeen niet is tenlastegelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Met betrekking tot de rol van de verdachte bij het hem ten laste gelegde gaat het hof op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij, [medeverdachte 3] en de verdachte van tevoren wisten dat de aangever, [slachtoffer], op 26 maart 2016 [x] (verder: [x]) van zijn scooter zou worden beroofd en dat zij alle drie aan de aangever hadden gevraagd om naar [x] te komen. Ze wisten alle drie dat zij [slachtoffer] daarheen moesten lokken.
Aangever [slachtoffer] heeft voorts verklaard dat hij op 26 maart 2016 met [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en de verdachte telefonisch contact heeft gehad. [medeverdachte 3] heeft de aangever vijf keer gebeld en heeft hem in al die gesprekken gevraagd waar de aangever was en hoe laat hij zou komen. Ook [slachtoffer] vroeg hem waar hij was en zei dat hij moest komen. De verdachte heeft hij alleen in de middag gesproken. De verdachte vroeg de aangever naar [x] te komen.
De verdachte heeft voorts zelf verklaard dat hij wist dat de scooter van [slachtoffer] zou worden gestolen. [medeverdachte 2] had hem een paar keer gevraagd of hij mee wilde doen met het stelen van de scooter. [medeverdachte 2] dramde nogal door en uiteindelijk heeft de verdachte ermee ingestemd. [medeverdachte 2] had gezegd dat er geld mee kon worden verdiend. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat, toen de verdachte en [medeverdachte 2] onderweg waren naar het terrein van [x], [medeverdachte 2] heeft gezegd: “de scooter van aangever wordt vanavond gepakt”.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de verdachte wist dat de beroving op 26 maart 2016 bij [X] zou gaan plaatsvinden en heeft ook hij de aangever gevraagd om naar het terrein van [X] te komen. Aldus is het hof van oordeel dat de verdachte zich als medeplichtige schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en bedreiging met geweld in vereniging, zoals is bewezen verklaard. Dat bij die beroving de IPhone van de aangever is weggenomen, terwijl verdachte’s opzet was gericht op – kort gezegd - de beroving van de scooter, maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders.
De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij er wel van op de hoogte was dat de aangever van zijn scooter zou worden beroofd, maar dat hij niet wist dat het die betreffende avond van 26 maart 2016 zou gaan gebeuren, acht het hof in het licht van voormelde feiten en omstandigheden niet aannemelijk geworden.
De raadsman heeft met betrekking tot voormelde verklaring van de aangever nog aangevoerd dat uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 267 en 268 blijkt dat het telefonisch contact tussen de aangever en de verdachte niet tot stand is gekomen, zodat de verklaring van de aangever, inhoudende dat hij contact met de verdachte heeft gehad, geen steun vindt in de stukken in het dossier. Het hof is echter van oordeel dat voornoemde telefoongegevens niet uitsluiten dat de verdachte en de aangever elkaar, al dan niet ‘face to face’, hebben gesproken.
De raadsman heeft ten slotte nog verzocht om de aangever als getuige te horen, indien het hof de verklaring van de aangever – voor zover deze inhoudt dat de aangever de verdachte in de middag van 26 maart 2016 heeft gesproken – voor het bewijs zal bezigen.
Het hof overweegt dienaangaande dat de noodzaak tot het horen van de aangever als getuige niet is gebleken, gelet op de onderbouwing van dat verzoek alsmede in aanmerking genomen hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de betreffende verklaring van de aangever en van de verdachte zelf. Het hof wijst het verzoek derhalve af.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan de beroving van het slachtoffer, [slachtoffer]. De verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer, met wie zij bevriend waren, in de val gelokt en zo verraden. Ook op het moment van de beroving hebben zij niets gedaan om het slachtoffer te helpen, ook niet toen zij zagen dat de daders geweld gebruikten. Ook na afloop van de beroving hebben zij het slachtoffer alleen naar de politie laten gaan.
Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk delict nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Uit de verklaring van het slachtoffer ter terechtzitting in eerste aanleg en uit zijn toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt ook dat de emotionele impact van het gebeurde enorm is geweest. Het slachtoffer heeft een EMDR-behandeling ondergaan wegens post-traumatische stressklachten en zijn vertrouwen in de medemens is ernstig geschaad doordat jongens die hij als vrienden beschouwde hem in de val hebben gelokt. Feiten als de onderhavige brengen daarnaast in de regel ook bij burgers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 augustus 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Blijkens een briefrapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 15 maart 2017 hebben de verdachte en zijn ouders aangegeven dat zij geen medewerking hebben willen verlenen aan het raadsonderzoek. Derhalve is het niet mogelijk gebleken om onderzoek te verrichten en onthoudt de Raad zich van het geven van strafadvies.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf, van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van € 1.323,95, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft zich ook ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij op het standpunt gesteld dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd en aldus geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op € 5,04, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.323,95, met rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof – in weerwil van het verzoek van de raadsman - aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag, met rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
De raadsman heeft bepleit vervangende jeugddetentie achterwege te laten ingeval van oplegging van de maatregel tot vergoeding van de schade. Het hof overweegt dat het aandeel van verdachte geringer is dan dat van de medeplegers en niet groter dan dat van de andere medeplichtige(n). Derhalve zal het hof de vervangende jeugddetentie beperken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 48, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.323,95 (duizend driehonderddrieëntwintig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 323,95 (driehonderddrieëntwintig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen ten behoeve van de benadeelde partij aan
[benadeelde partij] in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer].
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 5,04 (vijf euro en vier cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.323,95 (duizend driehonderddrieëntwintig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 323,95 (driehonderddrieëntwintig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. J.A.C. Bartels en mr. T.J.P. van Os van den Abeelen, in bijzijn van de griffier mr. C. de Bruin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 september 2017.