ECLI:NL:GHDHA:2017:4202

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
200.208.751/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige naar andere regio

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2017 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep betreffende de vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft op 6 februari 2017 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 9 november 2016, waarin zijn verzoek om toestemming voor verhuizing met de minderjarige naar een andere regio werd afgewezen. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft zich verzet tegen de verhuizing, waarbij zij haar zorgen over de impact op de minderjarige heeft geuit. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in deze procedure een adviserende rol gespeeld en heeft onderzoek gedaan naar de zorg- en opvoedingstaken van de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 december 2017 zijn beide ouders en een vertegenwoordiger van de Raad verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de verhuizing van de vader met de minderjarige naar de nieuwe woonplaats inmiddels een feit is en heeft besloten om een bijzondere curator te benoemen om de belangen van de minderjarige te behartigen. De bijzondere curator moet de mening van de minderjarige over de verhuizing onderzoeken en rapporteren aan het hof. De beslissing van het hof is gericht op het waarborgen van het belang van de minderjarige in deze complexe situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.208.751/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 16-6948
zaaknummer rechtbank : C/09/518020
beschikking van de meervoudige kamer van 20 december 2017
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.G.W. Leysen te Nijmegen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.E. Kreber te Zoetermeer .
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 9 november 2016, hierna: de bestreden beschikking, uitgesproken onder voormeld zaak- en rekestnummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vader is op 6 februari 2017 in hoger beroep gekomen van voormelde bestreden beschikking.
2.2.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de vader van 14 februari 2017 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 24 november 2017, ingekomen op diezelfde datum
;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 24 november 2017 met bijlagen, ingekomen op 27 november 2017;
- een faxbericht van de zijde van de vader van 29 november 2017 met bijlagen, ingekomen op 29 november 2017.
2.3.
De raad heeft bij brief van 28 februari 2017 aan het hof laten weten in het kader van deze procedure geen bemoeienis te hebben gehad. Wel heeft de raad op verzoek van de rechtbank Den Haag onderzoek gedaan naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de informatie- en consultatieregeling. Hiervan heeft de raad een rapport uitgebracht dat alleen bestemd is voor de rechtbank. De raad zal bij de zitting van het hof in de onderhavige zaak vertegenwoordigd zijn.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 6 december 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
Voorts is aanwezig geweest als toehoorder een stagiair van de advocaat van de moeder.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- partijen zijn gehuwd geweest en zijn de ouders van het volgende nog minderjarige kind:
[de minderjarige] , geboren [in] 2006 te [geboorteplaats] , hierna verder: de minderjarige;
- de minderjarige heeft de hoofdverblijfplaats bij de vader;
- partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige uit;
- de vader is burger van de Bondsrepubliek Duitsland en de moeder heeft de Nederlandse nationaliteit;
- bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 december 2014 is - na raadsonderzoek - bepaald dat de minderjarige eenmaal per twee weken op woensdagmiddag uit school tot 19.00 uur en eenmaal in de twee weken op zaterdag van 9.00 uur tot 19.00 uur en op zondag van 9.00 uur tot 18.00 uur bij de moeder zal zijn;
- bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van
6 september 2016 is het verzoek van de moeder om de vader te verbieden te verhuizen naar een locatie buiten de gemeente [gemeente] althans buiten een straal van vijf kilometer rondom deze gemeente en te bevelen dat uitvoering wordt gegeven aan de in de beschikking van 23 maart 2012 vastgesteld zorg- en contactregeling en informatie- en consultatieregeling afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de vader strekkende tot het verkrijgen van vervangende toestemming tot verhuizing naar [huidige woonplaats minderjarige] , afgewezen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de na te noemen minderjarige voorlopig tot aan haar terugkeer naar de omgeving van [gemeente] , maar uiterlijk tot 1 januari 2017 op woensdagmiddag niet bij de moeder verblijft. Daarnaast heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek te verrichten naar de volgende vragen:
- Acht de raad uitbreiding van de zorgregeling geïndiceerd en in het belang van de minderjarige?
- Zo ja, welke zorg-, informatie- en consultatieregeling acht de raad het meest in het belang van de minderjarige?
- Ziet de raad andere (hulpverlenings)mogelijkheden naar aanleiding van eventuele signalen die de minderjarige geeft? Zo ja, welke?
- Indien de bevindingen hier aanleiding tot geven; is het noodzakelijk om een kinderbeschermingsmaatregel te treffen? Zo ja, welke?
Iedere verdere beslissing ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en informatieregeling is aangehouden.
4.2.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt:) voor zover het betreft de afwijzing van de verzochte vervangende toestemming tot de verhuizing met de minderjarige naar [huidige woonplaats minderjarige] betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende, alsnog de vader deze verzochte vervangende toestemming te verlenen.
4.3.
De moeder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid van het hoger beroep van de vader
5.1.
Allereerst ligt ter beoordeling aan het hof de vraag voor of de vader kan worden ontvangen in het hoger beroep, nu de moeder zich op het standpunt stelt dat de vader niet tijdig in hoger beroep is gekomen van de bestreden beschikking. Op het afschrift van het beroepschrift dat de moeder van het hof ontving staat als stempel van het hof “binnengekomen 14 februari 2017”.
5.2.
Te dien aanzien overweegt het hof dat nu de vader in eerste aanleg in de procedure is verschenen, voor hem op grond van artikel 358 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een beroepstermijn van drie maanden geldt, te rekenen van de dag van de uitspraak. De bestreden beschikking is uitgesproken op 9 november 2016. De vader is daarvan bij faxbericht op
6 februari 2017, derhalve tijdig, in hoger beroep gekomen. Het afschrift dat de moeder ontving is van het eerst op 14 februari 2017 per post ingekomen beroep. De vader is dus ontvankelijk in zijn hoger beroep, zodat aan de inhoudelijke behandeling van het verzoek kan worden toegekomen.
Vervangende toestemming tot verhuizing
5.3.
Ter onderbouwing van zijn verzoek, brengt de vader - in aanvulling op zijn hoger beroepschrift - het volgende naar voren. Naar de mening van de vader heeft hij wel degelijk genoegzaam aannemelijk gemaakt dat hij in een tijdsbestek van nog geen twee maanden tot de gedwongen verkoop van de voormalig echtelijke woning, in de omgeving van [gemeente] geen geschikte woonruimte kon vinden. De vader heeft zodra de voormalig echtelijke woning te koop stond (vanaf 2015), zich ingeschreven als woningzoekende bij Woonnet Haaglanden. In al die jaren is hem in de omgeving van [plaats] dan wel [gemeente] geen geschikte en betaalbare huurwoning aangeboden. Ook de aan de vader recent aangeboden woningen zijn niet geschikt. Verder heeft de rechtbank geen dan wel onvoldoende belang gehecht aan het feit dat de vader geen enkele invloed had op de datum waartegen de voormalig echtelijke woning verkocht zou worden. Telkens als de vader al een passende woning aangeboden kreeg, hetgeen sinds hij ingeschreven stond maar vier maal het geval is geweest, informeerde hij bij de makelaar of er al zicht was op een verkoop van de woning op korte termijn. Aangezien hij op deze vraag nooit duidelijk antwoord kreeg en hij zich geen dubbelle woonlasten kon permitteren, heeft hij deze aanbiedingen steeds noodgedwongen moeten afwijzen. Overigens is de vader, ondanks alle moeite die hij zich na de bestreden beschikking getroost heeft, er niet in geslaagd om in de nabijheid van [plaats] een passende woning te huren.
Verder beïnvloedt de verhuizing naar [huidige woonplaats minderjarige] de uitvoering van de zorgregeling op geen enkele voor de moeder negatieve wijze. Sinds de verhuizing naar [huidige woonplaats minderjarige] zijn alleen de woensdagmiddagen vervallen, hetgeen in lijn is met het raadsrapport van 31 januari 2017 (hierna: het raadsrapport) waarin een zorgregeling is geadviseerd van een weekend eens in de twee weken en op woensdag of een andere doordeweekse dag telefonisch contact tussen de moeder en de minderjarige.
De vader voelt zich bijzonder gegriefd door de overweging van de rechtbank dat zij het zeer laakbaar acht dat de vader zonder toestemming van de moeder al met de minderjarige naar [huidige woonplaats minderjarige] is verhuisd. De vader heeft al jaren voor de opvoeding van de minderjarige, naast zijn voltijds baan, kosten noch moeite gespaard.
De vader werkt sinds 18 september 2017 als stagiair bij [onderneming] , gevestigd te [plaats] , voor een periode van drie maanden, uit welke stage naar verklaring van de vader mogelijk een dienstverband kan voortvloeien.
5.4.
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep het volgende verweer gevoerd. Het optreden van de vader, inhoudende dat hij zonder de benodigde rechterlijke toestemming en tegen de uitdrukkelijke wens van de moeder in, met de minderjarige naar [huidige woonplaats minderjarige] is verhuisd, is volgens de moeder zeer laakbaar. Bovendien heeft de vader met het indienen van het hoger beroep zo lang mogelijk gewacht om daarmee de onrechtmatige situatie zo lang mogelijk te laten voortduren.
De moeder wijst erop dat zij pas begin juni 2016 van de minderjarige voor het eerst heeft vernomen van de voorgenomen verhuizing. Hiertegen heeft de moeder direct geprotesteerd. De vader heeft nagelaten de verhuizing met de moeder te bespreken. De moeder wijst op haar belang bij een verblijfplaats van de minderjarige in of nabij [gemeente] of [plaats] . De moeder is al jaren bezig om een goede zorgregeling te krijgen en een goede en nauwe relatie met de minderjarige op te bouwen en te onderhouden. Volgens de moeder wordt dit door de vader met zijn handelswijze gefrustreerd. De vader heeft zijn belang bij de verhuizing naar [huidige woonplaats minderjarige] niet deugdelijk onderbouwd. Het is in het belang van de minderjarige dat zij een goed contact heeft met de moeder. De moeder wijst erop dat ook uit het raadsrapport volgt dat de minderjarige belemmerd wordt in haar ontwikkeling door de houding van de vader en diens weerstand tegen de moeder en dat de minderjarige daarin door hem wordt meegetrokken. De vader weigert hulpverlening om dit te veranderen. Hoewel de minderjarige aangeeft dat zij het naar haar zin heeft in [huidige woonplaats minderjarige] , betekent dit geenszins dat het in haar belang is dat ze daar blijft wonen. Daar komt nog bij dat de minderjarige in juni 2018 klaar zal zijn met de basisschool en dat zij een nieuwe school moet uitkiezen voor het vervolgonderwijs. De door haar in [huidige woonplaats minderjarige] gevonden vriendschappen zullen hierdoor worden verloren. Het is dan ook zeer goed mogelijk een middelbare school weer in de buurt van [gemeente] / [plaats] te kiezen. Hier zijn bovendien de oude vriendinnen van de minderjarige, waarmee zij nog steeds een goed contact heeft en haar netwerk van moeders kant. Ter zitting stelt de moeder nog dat de minderjarige in haar puberteit gaat komen en dat zij in deze levensfase (nog) meer behoefte heeft en zal krijgen aan contact met de moeder.
5.5.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep zich op het navolgende standpunt gesteld. De raad wijst erop dat sprake is van een juridische werkelijkheid waarin de ouders op allerlei manieren met elkaar strijden en de dagelijkse werkelijkheid. De handelswijze van de vader heeft tussen partijen geleid tot nog meer strijd en polarisatie. De moeder heeft in haar persoonlijke problematiek grote stappen gezet, maar de vader heeft nog altijd geen enkel vertrouwen in de moeder. De raad betreurt dat het traject bij Ouderschap Blijft niet van de grond is gekomen. De minderjarige doet het goed doet op school en zij heeft een goed contact met beide ouders. Echter, bij de raad bestaan er zorgen over de emotionele toestemming die de vader aan de minderjarige geeft om met de moeder om te gaan. Sprake is van een loyaliteitsconflict bij de minderjarige en haar mening krijgt in deze zaak ongelooflijk veel gewicht. Het is in het belang van de minderjarige dat er duidelijkheid komt over haar woonomgeving en de tenuitvoerlegging van de zorgregeling.
5.6.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.7.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient de rechter in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.8.
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, hun mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in haar omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
Bij het hof is in het geding of de rechtbank in de bestreden beschikking een juiste afweging heeft gemaakt.
5.9.
Het hof stelt voorop dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verhuizing van de vader met de minderjarige van [gemeente] naar [huidige woonplaats minderjarige] inmiddels sedert september 2016 een feit is.
5.10.
Om in hoger beroep tot een goede beoordeling te kunnen komen van de belangen van alle betrokkenen - in dit geval betreft dit de belangen van de moeder, de vader en de minderjarige - dient het hof nader inzicht te hebben in die belangen. Het hof ziet aanleiding om ambtshalve over te gaan tot benoeming van een bijzondere curator op grond van artikel 1:250 BW om de minderjarige in en buiten rechte te vertegenwoordigen.
5.11.
Het hof zal [de bijzondere curator] benoemen tot bijzondere curator. Zij heeft zich bereid verklaard de benoeming tot bijzondere curator te aanvaarden.
5.12.
Het hof verzoekt de bijzondere curator bij haar werkzaamheden de ‘Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curator ex artikel 1:250 BW’ in acht te nemen, te raadplegen via www.rechtspraak.nl.
5.13.
Het hof acht het, zoals met partijen ter zitting in hoger beroep besproken, in het belang van de minderjarige noodzakelijk dat een bijzondere curator haar belangen behartigt en onderzoekt of de inmiddels gerealiseerde verhuizing van [gemeente] naar [huidige woonplaats minderjarige] in haar belang is, waarbij in het bijzonder oog moet zijn voor haar mening ten aanzien van de inmiddels gerealiseerde verhuizing en de gevolgen daarvan op de lange termijn voor het contact met haar moeder. De bijzondere curator dient hiertoe gesprekken te voeren met de minderjarige en met de ouders, bij voorkeur ook met de ouders gezamenlijk ofwel de ouder(s) en de minderjarige gezamenlijk en een schriftelijk verslag uit te brengen van haar bevindingen en daarbij tevens een standpunt over het verzoek in te nemen. Het hof acht het in het belang van de minderjarige dat de bijzondere curator het hof adviseert en rapport uitbrengt over de navolgende vragen:
a. wat is de mening van de minderjarige ten aanzien van de inmiddels gerealiseerde verhuizing naar [huidige woonplaats minderjarige] ?
b. wat betekent de verhuizing naar [huidige woonplaats minderjarige] op de langere termijn voor de minderjarige in het contact met de moeder?
c. wat is de visie van de bijzondere curator op de impact die de verhuizing naar [huidige woonplaats minderjarige] op de minderjarige heeft gehad?
Voorts kan de bijzondere curator al datgene doen wat zij in het belang van de minderjarige acht en staat het haar vrij om op eigen initiatief een gesprek met een derde te voeren, als wordt ingeschat dat deze voor de zaak relevante informatie kan verschaffen.
5.14.
Het hof stelt de bijzondere curator in de gelegenheid om uiterlijk vrijdag 23 februari 2018 een rapportage aan het hof uit te brengen. Partijen dienen binnen twee weken na indiening van de rapportage daarop schriftelijk te reageren. Het hof zal op een nadere mondelinge behandeling op woensdag 4 april 2018 te 12.00 uur de rapportage van de bijzondere curator met partijen en de raad bespreken.
5.15.
Het hof verzoekt de advocaat van de vader om zo spoedig mogelijk na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken ter beschikking te stellen aan de bijzondere curator. Verder wordt partijen verzocht zo spoedig mogelijk contact op te nemen met de bijzondere curator.
5.16.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
benoemt tot bijzondere curator over de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2006 te [geboorteplaats] :
[de bijzondere curator]
verwijst voor de taakomschrijving naar hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 5.13. van deze beschikking;
beveelt de advocaat van de vader een kopie van alle processtukken in de onderhavige zaak aan de bijzondere curator te zenden;
verzoekt de bijzondere curator haar bevindingen schriftelijk te rapporteren aan het hof vóór dan wel uiterlijk op vrijdag 23 februari 2018, met gelijktijdig afschrift van de rapportage aan de advocaten van partijen;
bepaalt dat partijen binnen twee weken na indiening van de rapportage van de bijzondere curator op deze rapportage schriftelijk reageren;
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de mondelinge behandeling van de zaak wordt voortgezet op woensdag 4 april 2018 te 12.00 uur, waarvoor partijen en de raad nog zullen worden opgeroepen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, D. Wachter, en N.P.C. van Wijk, bijgestaan door mr. P.E.C.M. Wittich-de Ridder als griffier en is op uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.