ECLI:NL:GHDHA:2017:4139

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
200.212.260/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en partneralimentatie in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de partneralimentatie tussen de man en de vrouw na hun echtscheiding. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de verdeling van de gemeenschap en de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw aan de orde zijn. De man verzoekt om de verdeling van een stuk grond in Marokko en de saldi van bankrekeningen, terwijl de vrouw incidenteel appel indient en een bijdrage in haar levensonderhoud van € 1.565,- per maand verzoekt. Het hof oordeelt dat de man een vergoedingsrecht heeft jegens de gemeenschap op basis van artikel 1:95, lid 2 juncto 87 BW, omdat hij met eigen vermogen heeft geïnvesteerd in een gemeenschapsgoed. Het hof bevestigt dat de gemeenschap van goederen bestaat uit activa die zijn verworven na de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit door de vrouw. De man heeft niet kunnen aantonen dat de gelden op de bankrekening afkomstig zijn van een verknochte uitkering door de Marokkaanse overheid, waardoor deze gelden voor verdeling in aanmerking komen. Het hof concludeert dat de man op dit moment niet in staat is om een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen, en bekrachtigt de bestreden beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 6 december 2017
Zaaknummer : 200.212.260/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 14-6857 (echtscheiding) FA RK 15-465 (verdeling)
Zaaknummer rechtbank : C/10/457811 (echtscheiding) C/10/468310 (verdeling)
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. D.S. Lösing te Rotterdam,
tegen
[verweerster] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.M. Baltazar de Seixas te Spijkenisse.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 22 maart 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 december 2016 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 21 juni 2017 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 4 augustus 2017 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 8 mei 2017 een V-formulier van 5 mei 2017 met als bijlage een brief van 5 mei 2017 met bijlagen;
- op 11 mei 2017 een V-formulier van 9 mei 2017 met als bijlage een brief van 9 mei 2017 met een bijlage;
- op 15 september 2017 een tweetal afzonderlijke brieven (naar het hof aanneemt abusievelijk gedateerd) van 15 augustus 2017.
van de zijde van de vrouw:
- op 15 september 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 20 september 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de man;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Ter zitting heeft de vrouw een leesbaar exemplaar van de eerder door haar opgestelde draagkrachtberekening overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 13 juli 2016 van de rechtbank Rotterdam en de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 13 juli 2016 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep van belang - de zaak aangehouden ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de gemeenschap gelast zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 2.6.1 tot en met 2.6.5 van die beschikking.
Voorts heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen van € 1.565,- per maand, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn:
- de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap;
- de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie).
2. De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking wat betreft de wijze van verdeling van de grond in Marokko en de verdeling van de saldi van de bankrekeningen bij de [A] Bank met nummers [nummer 1] en [nummer 2] te vernietigen en opnieuw rechtdoende genoemde grond en saldi aan hem toe te wijzen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt incidenteel, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat, het door de man ingestelde hoger beroep als ongegrond en onbewezen af te wijzen en de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de man met ingang van 23 oktober 2015 zal bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1.565,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, dan wel een zodanige uitspraak te doen als het hof juist acht, kosten rechtens.
4. De man verweert zich daartegen.

Verdeling

5. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is in hoger beroep het navolgende vast komen te staan.
6. Het huwelijksvermogensregime van partijen wordt vanaf de datum van de huwelijkssluiting beheerst door het Marokkaans recht. Marokkaans recht kent geen huwelijkse gemeenschap van goederen. Door het huwelijk als zodanig ontstaat derhalve geen gemeenschappelijk vermogen. Iedere echtgenoot behoudt wat van hem of haar is en wat hij of zij tijdens het huwelijk verkrijgt.
7. Het Nederlandse huwelijksvermogensrecht is van toepassing in de periode vanaf 4 december 2001 - het moment waarop de vrouw de Nederlandse nationaliteit verkreeg. Ingevolge het Nederlandse huwelijksvermogensrecht is een gemeenschap van goederen ontstaan. De gemeenschap van goederen omvat de activa die zijn verworven en de schulden die zijn aangegaan na voormelde datum; op hetgeen partijen voordien hebben verworven en de voordien aangegane schulden blijft het Marokkaans huwelijksvermogensregime van toepassing (het zogenaamde ‘wagonstelsel’).
8. Voor de beoordeling van de samenstelling en omvang van de gemeenschap geldt als peildatum 13 augustus 2014.
9. Tussen partijen staat vast dat tot de ontbonden gemeenschap in ieder geval behoren:
- grond te Marokko;
- saldi bankrekeningen.

Grond te Marokko

10. De man stelt dat hij op 22 augustus 2001 een stuk grond te Marokko heeft gekocht, zodat daarop Marokkaans recht van toepassing is. Naar Marokkaans recht behoort dit stuk grond aan de man toe.
11. De vrouw erkent dat de man op 22 augustus 2001 een stuk grond te Marokko heeft aangekocht en dat die grond naar Marokkaans recht aan hem toebehoort. De vrouw stelt echter dat er sprake is van een tweede stuk grond te Marokko. Die grond is volgens haar aangekocht in 2007, zodat daarop Nederlands recht van toepassing is. Naar Nederlands recht valt het tweede stuk in de gemeenschap van goederen en komt derhalve voor verdeling in aanmerking.
12. Het hof overweegt als volgt. Door de man is (als productie 21 bij zijn brief aan de rechtbank van 2 november 2015) een vertaling van een akte met de titel ‘Verkoopbelofte’ overgelegd, gedateerd 22 augustus 2001. Uit deze akte volgt:
a. dat de man de koper is;
b. dat het object van de belofte is: kavel met nummer 1, met een oppervlakte van 100 vierkante meter, afgesplitst uit de oorspronkelijke kadastrale akte met het nummer 36/53;
c. dat de verkoopprijs is vastgelegd op een totaalbedrag van 130.000,- dirham;
d. dat verkoper van de man een bedrag van 35.000,- dirham heeft ontvangen;
e. dat het restantbedrag van 95.000,00 dirham door de man binnen een periode van maximaal drie jaar na de ondertekeningsdatum van de overeenkomst dient te worden voldaan;
f. dat verkoper zich verplicht tegen ontvangst van de totale prijs van de grond en nadat de voorzieningen zijn afgerond, de definitieve koopovereenkomst aan de man te overhandigen.
13. Door de vrouw is (als productie 25 bij haar brief aan de rechtbank van 8 juni 2015) een vertaling van een latere akte overgelegd, gedateerd 28 juli 2008. Uit die akte volgt:
a. dat de man eigenaar is geworden van het perceel, zoals hiervoor nader omschreven, waarbij;
b. verkoper en de man instemming hebben bereikt over het feit dat de koopsom voor het perceel 130.000,- dirham bedraagt en;
c. de man dit bedrag in zijn geheel heeft voldaan.
14. Het hof concludeert op grond van de hiervoor onder rechtsoverweging 12 en 13 weergegeven feiten dat de man in 2001 een overeenkomst is aangegaan, inhoudende de aankoop van de grond tegen aanbetaling (35.000,00 dirham) met uitgestelde levering. Daaruit volgt naar het oordeel van het hof dat de man pas op 28 juli 2008 eigenaar is geworden van de grond. Dat de grond reeds in 2001 in goederenrechtelijke zin aan de man is geleverd, zoals hij stelt, heeft het hof niet kunnen vaststellen. Het hof heeft evenmin kunnen vaststellen dat er twee percelen grond te Marokko zijn aangekocht, zoals de vrouw heeft gesteld. Nu de grond in 2008 aan de man is geleverd, dient deze grond naar Nederlands recht in de verdeling te worden betrokken. Het hof zal de bestreden beschikking aldus bekrachtigen, onder verbetering en aanvulling van gronden. De eerste grief van de man faalt in zoverre.

Vergoedingsvordering van de man op de gemeenschap

15. Het hof overweegt als volgt. De gemeenschap van goederen omvat tegenwoordige en toekomstige goederen der echtgenoten, uitgezonderd de goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen (artikel 1:94 lid 1 BW). Na ontbinding van het huwelijk wordt een dergelijke gemeenschap bij helfte gedeeld, nadat eerst daaruit de bedragen zijn voldaan ter betaling van de vergoedingsvorderingen die de echtgenoten jegens de gemeenschap hebben. Mocht dit niet of slechts gedeeltelijk mogelijk zijn, bijvoorbeeld wegens een ontoereikend gemeenschapsvermogen, dan kan een echtgenoot die een vordering tot terugneming (reprise) uit de gemeenschap van hem toekomende goederen heeft, de helft van zijn restantvordering verhalen op het privévermogen van de andere echtgenoot.
16. Niet ter discussie staat dat hetgeen de man in 2001 ten behoeve van de grond heeft betaald, te weten een bedrag van 35.000,- dirham (de aanbetaling) afkomstig is uit zijn privévermogen. Dit betekent dat de man een vergoedingsrecht (reprise) jegens de gemeenschap heeft ter grootte van dit bedrag. Dit betreft een nominaal vergoedingsrecht. De onderhavige gemeenschap omvat nog voldoende activa waaruit de vergoedingsvordering kan worden voldaan. Door de vrouw zijn ook geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat de redelijkheid en billijkheid zich er tegen zouden verzetten dat de man zijn recht jegens de gemeenschap zou effectueren. Het voorgaande betekent dat de man een vergoedingsrecht op de gemeenschap heeft van 35.000,- dirham. Echter de man heeft niet verzocht om een vergoedingsvordering jegens de gemeenschap vast te stellen.

Saldi bankrekening [nummer 1] en [nummer 2]

17. De man stelt zich op het standpunt dat het geld op de rekening die eindigt op [nummer 2] afkomstig is van een aan hem toekomende verknochte (immateriële schade-) uitkering door de Marokkaanse overheid.
18. De vrouw betwist dat het geld op deze bankrekening afkomstig is van de uitkering door de Marokkaanse overheid. Volgens de vrouw is de rekening uitsluitend gevoed door de hypotheeksom en stortingen van de gezamenlijke rekeningen van partijen. De vrouw is dan ook van mening dat het saldi op deze rekening bij helfte moet worden verdeeld.
19. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht op de juiste gronden heeft geoordeeld dat de het saldi op deze bankrekening voor verdeling bij helfte in aanmerking komt, nu de man, gegeven de gemotiveerde betwisting door de vrouw en bij gebreke van onderbouwende bescheiden, niet heeft kunnen aantonen dat de gelden afkomstig zijn van een aan hem verknochte (immateriële) uitkering door de Marokkaanse overheid. Het hof voegt daaraan toe dat de advocaat van de man ter zitting in hoger beroep, desgevraagd, met zoveel woorden heeft bevestigd dat hij niet kan aantonen dat het geld op deze rekening afkomstig is van de uitkering door de Marokkaanse overheid. Daarmee faalt ook de tweede grief van de man.

Partneralimentatie

20. Niet in geschil is dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage ten laste van de man van € 1.565,- per maand.
21. De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man geen draagkracht heeft om een bijdrage in haar levensonderhoud te voldoen.
22. De man heeft die stelling van de vrouw gemotiveerd weersproken.
23. Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt aan de hand van de door de man overgelegde respectieve jaaropgaven over het jaar 2015 vast dat zijn inkomen uit pensioen € 13.658,00 per jaar en zijn AOW-uitkering € 11.933,00 per jaar bedraagt, derhalve totaal € 25.591,00 per jaar. Het hof is niet gebleken dat het inkomen van de man in de afgelopen periode substantieel is gestegen dan wel dat hij nog over andere inkomsten beschikt.
24. Met betrekking tot de lasten van de man overweegt het hof als volgt. De navolgende lasten staan als zijnde niet weersproken vast:
- kale huur € 480,65 per maand;
- premie ziektekostenverzekering € 89,- per maand;
- verplicht eigen risico € 30,- per maand (de man heeft recht op zorgtoeslag);
bijdrage in kosten van verzorging en opvoeding van de twee minderjarige kinderen van partijen van € 31,50 per maand per kind.
25. In geschil is de schuldenlast van de man. Het hof is van oordeel dat de man genoegzaam heeft aangetoond dat hij op dit moment kampt met een behoorlijke schuldenlast, waartoe ook schulden uit de huwelijkse periode behoren. Het hof neemt daartoe in aanmerking het door de man overgelegde overzicht schulden (productie 19 bij zijn brief aan de rechtbank van 8 juni 2015). De schuldenlast is daarin, naar de stand in 2014, begroot op € 18.608,17. Ter zitting is namens de man verklaard dat de schuldenlast per de datum van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap € 10.000,- bedraagt. De vrouw heeft het bestaan van deze schulden naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd weersproken, mede in het licht van de afspraken die partijen in eerste aanleg ter zitting van 22 januari 2016 over de schulden hebben gemaakt zoals weergegeven in overweging 2.5.3. van de bestreden beschikking. Het hof acht het redelijk om rekening te houden met de schuldenlast van de man.
26. Het hof concludeert op basis van het vorenstaande dat het de man op dit moment aan draagkracht ontbreekt om een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve ook op dit punt bekrachtigen.

Proceskosten

27. Het hof ziet geen aanleiding om - zoals de man heeft verzocht - de vrouw in de kosten van dit geding in hoger beroep te veroordelen, en zal derhalve als te doen gebruikelijk in familiezaken de kosten van partijen compenseren.
28. Mitsdien wordt als volgt beslist
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, D. Wachter en K.T.J.M. Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2017.