ECLI:NL:GHDHA:2017:411

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
22 februari 2017
Zaaknummer
200.205.885/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling met betrekking tot medewerking echtgenote en beheersing van de Nederlandse taal

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Rechtbank Den Haag, waarin hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het verzoekschrift is op 19 december 2016 ingediend, en de mondelinge behandeling vond plaats op 14 februari 2017. [appellant] was om gezondheidsredenen niet aanwezig, maar zijn echtgenote en een tolk waren wel aanwezig. De rechtbank had overwogen dat er mogelijk gemeenschappelijk vermogen was ontstaan door het huwelijk van [appellant] en zijn echtgenote, en dat de medewerking van de echtgenote noodzakelijk was voor de schuldsaneringsregeling. Aangezien deze medewerking niet was aangetoond, werd het verzoek afgewezen.

Tijdens de zitting bij het hof verklaarde de echtgenote dat zij haar medewerking aan het verzoek verleent. Het hof moest vervolgens beoordelen of [appellant] te goeder trouw was ten aanzien van zijn schulden. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat [appellant] te goeder trouw was geweest, vooral met betrekking tot een schuld aan de Belastingdienst. Ook was er twijfel over zijn vermogen om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen, mede door zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal en het ontbreken van een sociaal vangnet.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzoek van [appellant] om de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren afgewezen. De beslissing werd genomen op 21 februari 2017, en het arrest werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.205.885/01
Rekestnummer rechtbank : C/09/518521/ FT RK 16/2025

arrest van 21 februari 2017

inzake

[appellant],

wonende te Gouda,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. E.J.W.F. Deen te 's-Gravenhage.

Het geding

Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 19 december 2016, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank Den Haag van 13 december 2016, waarbij [appellant] in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk is verklaard. Hij verzoekt het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Bij brief van 11 januari 2017 is nog een aantal producties aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 februari 2017. Aldaar zijn verschenen: [echtgenote], echtgenote van [appellant], vergezeld van de heer Duman (tolk) en mr. Deen. [appellant] is wegens gezondheidsproblemen niet ter zitting van het hof verschenen.

Beoordeling van het hoger beroep

1. [appellant] heeft op 20 september 2017 bij de rechtbank een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Volgens de aan het hof overgelegde verklaring ex artikel 285 Fw is sprake van een totale schuldenlast van € 165.221,35.
2. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis - kort samengevat - als volgt overwogen. Ingevolge het Turkse huwelijksvermogensrecht kan er door het huwelijk van [appellant] en zijn echtgenote gemeenschappelijk vermogen ontstaan. Zonder toelichting – die ontbreekt – kan de rechtbank er niet van uitgaan dat iedere gemeenschap tussen [appellant] en zijn echtgenote is uitgesloten. [appellant] behoeft derhalve de in artikel 284 lid 3 Fw bedoelde medewerking van zijn echtgenote. Nu van deze medewerking niet is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek.
3. De echtgenote van [appellant] heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij haar medewerking verleent aan het verzoek van haar echtgenoot, als bedoeld in artikel 284 lid 3 Fw. Het hof zal [appellant] dan ook ontvangen in zijn verzoek.
4. Het hof zal eerst bezien of voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is ingediend als bedoeld in artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw. Die goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan de schuldenaar dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
5. Met inachtneming van dit criterium is het hof van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van een belangrijk deel van de schulden. Het hof overweegt daartoe als volgt. Ook in hoger beroep heeft [appellant] geen afdoende verklaring gegeven over het ontstaan van de schuld aan de Belastingdienst uit 2011 die blijkens de crediteurenlijst € 22.425, - bedraagt. [appellant] heeft in hoger beroep geen schuldenoverzicht van de Belastingdienst overgelegd of andere stukken waaruit blijkt waar de schuld aan de Belastingdienst betrekking op heeft. Dat [appellant] ten aanzien van deze schuld in het geheel geen verwijt valt te maken is dan ook niet aannemelijk geworden. Verder ontbreken er op de crediteurenlijst gevoegd bij het verzoekschrift ex artikel 284 Fw de ontstaansdata bij een groot aantal schulden. Hierdoor is het voor het hof niet mogelijk om te beoordelen of [appellant] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van die schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend.
6. Daarnaast is het hof van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De raadsman van [appellant] heeft ter zitting van het hof verklaard dat [appellant] de Nederlandse taal niet dan wel onvoldoende beheerst, waardoor het moeilijk is om met hem te communiceren. Verder is ter zitting van het hof gebleken dat de echtgenote van [appellant] in de Nederlandse taal het geheel niet beheerst. Dat [appellant] een zodanig sociaal vangnet heeft dat hij de nodige ondersteuning in de nakoming van de voornoemde verplichtingen heeft, is niet gesteld en ook niet gebleken.
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en dat het verzoek van [appellant] om de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren dient te worden afgewezen.

Beslissing

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 december 2016;
en opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek van [appellant] om de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J. Vetter, K.I. Oyunlu en H.J. van Kooten en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter getekend door de oudste raadsheer.