ECLI:NL:GHDHA:2017:4090
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toelating tot de schuldsaneringsregeling en beoordeling van goede trouw bij ontstaan van schulden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van een appellante tot de schuldsaneringsregeling. De appellante had eerder bij de rechtbank Rotterdam een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot deze regeling, maar dit verzoek was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellante niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek. De appellante had een aanzienlijke schuldenlast van € 32.518,17, waaronder een schuld aan de Belastingdienst en verschillende andere schulden die duiden op overbesteding.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de omstandigheden rondom de schulden van de appellante beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante in het verleden te maken heeft gehad met problematische omstandigheden, waaronder een beëindigde relatie en de gevolgen daarvan. De appellante heeft sinds de benoeming van een nieuwe beschermingsbewindvoerder geen nieuwe schulden meer gemaakt en heeft haar financiële situatie onder controle gekregen. Het hof heeft ook rekening gehouden met het feit dat de appellante gemotiveerd is om de schuldsaneringsregeling succesvol af te ronden.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat, hoewel de appellante niet te goeder trouw was ten aanzien van een deel van haar schulden, zij wel in aanmerking komt voor de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met de voorwaarde dat de appellante zich gedurende de looptijd van de regeling aan alle verplichtingen houdt. De zaak is vervolgens verwezen naar de rechtbank voor de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.