ECLI:NL:GHDHA:2017:4030

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
200.211.230/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kinderalimentatie en draagkrachtverdeling tussen ouders na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de vader moet betalen voor zijn minderjarige kinderen. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, verzocht om een wijziging van de alimentatiebijdrage, die volgens hem te hoog was vastgesteld. De rechtbank had eerder bepaald dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor de minderjarigen € 219,- per maand per kind bedroeg, maar de vader stelde dat de behoefte van de kinderen lager was en verzocht om een bijdrage van € 285,53 per kind per maand.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de behoefte van de minderjarigen gezamenlijk € 545,- per maand bedraagt, wat neerkomt op € 272,50 per kind. Het hof heeft ook de draagkracht van de vader beoordeeld, die varieerde van € 350,- per maand voor drie kinderen tot € 552,- per maand voor vier kinderen. De vader heeft zijn draagkracht onderbouwd met jaaropgaven en andere financiële documenten. Het hof heeft vastgesteld dat de draagkracht van de vader gelijkelijk over de kinderen moet worden verdeeld, wat resulteert in een bijdrage van € 116,- per maand per kind met ingang van 14 juni 2016 en € 138,- per maand per kind met ingang van 3 april 2017.

De beslissing van het hof houdt ook in dat de moeder de eventueel teveel betaalde alimentatie niet hoeft terug te betalen aan de vader, gezien haar financiële situatie. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om de draagkracht van ouders en de behoeften van kinderen zorgvuldig af te wegen bij het vaststellen van alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.211.230/01
zaaknummer rechtbank : FA RK 1616-4538
beschikking van de meervoudige kamer van 20 december 2017
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. Brouwer te Den Haag,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Salhi te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 20 december 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 8 maart 2017 in hoger beroep gekomen van de genoemde beschikking van 20 december 2016.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- een journaalbericht van 16 mei 2017 met bijlagen, ingekomen op 17 mei 2017;
- een journaalbericht van 13 oktober 2017 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum,
van de zijde van de moeder:
- een journaalbericht van 15 oktober 2017 met bijlagen, ingekomen op 16 oktober 2017.
2.3
De hierna te noemen minderjarige [naam 1] heeft bij brief van 2 juli 2017 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 25 oktober 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn van 28 september 1998 tot 23 februari 2012 met elkaar gehuwd geweest.
3.3
Zij zijn de ouders van:
- [naam 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] (hierna: [naam 1] ),
- [naam 2] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] (hierna: [naam 3] ), (hierna tezamen: de minderjarigen).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is – met wijziging van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 23 juli 2014 – de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor de minderjarigen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 14 juni 2016 bepaald op € 219,- per maand per kind.
4.2
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat:
I. de behoefte van de minderjarigen een bedrag van € 285,53 per kind per maand bedraagt;
II. de bijdrage van de vader ten behoeve van de minderjarigen met ingang van 23 juli 2014, dan wel per datum van indiening van het appelschrift, althans met ingang van een in goede justitie te bepalen datum, op nihil wordt gesteld, dan wel op een bedrag van € 46,- dan wel op een in goede justitie te bepalen bedrag;
III. deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
IV. de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

Ingangsdatum
5.1
Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft overwogen het redelijk te achten dat de wijziging ingaat op de datum dat de vader zijn verzoek heeft ingediend, te weten 14 juni 2016. De vader verzoekt in hoger beroep weliswaar de door hem verzochte wijziging te laten ingaan op 23 juli 2014, maar hij heeft tegen de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum voor de wijziging geen grief gericht. Het hof gaat dan ook voorbij aan het verzoek van de vader om een eerdere wijzigingsdatum van de kinderalimentatie vast te stellen in hoger beroep. Het hof zal dan ook van de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van 14 juni 2016 uitgaan.
Behoefte van alle minderjarige kinderen voor wie de man onderhoudsplichtig is
Ten aanzien van de minderjarigen
5.2
Het hof stelt vast dat partijen ter zitting het erover eens zijn geworden dat de rechtbank ten onrechte de behoefte van de minderjarigen heeft vastgesteld op geïndexeerd € 545,- per maand per kind. Volgens de ouders bedraagt de behoefte van de minderjarigen tezamen € 545,- per maand, derhalve € 272,50 per maand per kind. Het hof volgt partijen daarin.
Ten aanzien van het derde kind
5.3
Het hof is van oordeel dat de vader niet heeft aangetoond dat de behoefte van zijn derde kind, geboren uit de relatie met zijn huidige partner meer bedraagt dan de behoefte van de minderjarigen. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat de huidige partner van de vader volgens de vader niet over eigen inkomsten beschikt, zodat de behoefte van het derde kind enkel gebaseerd is op het inkomen van de vader. Het is het hof niet gebleken dat het inkomen van de vader sinds de geboorte van het derde kind substantieel is gewijzigd. Het hof ziet in het vorenstaande aanleiding om voor wat betreft de behoefte van het derde kind aansluiting te zoeken bij de behoefte van de minderjarigen, zodat het hof de behoefte van de het derde kind vaststelt op € 272,50 per maand.
Ten aanzien van het vierde kind
5.4
Het hof is allereerst van oordeel dat de vader heeft aangetoond dat hij op 3 april 2017 opnieuw vader is geworden. Het hof neemt daartoe in aanmerking het door de vader in hoger beroep overgelegde certificaat van de geboorte, gedateerd 16 april 2017, en de daarop ter zitting door hem gegeven toelichting met betrekking tot het namenrecht in Egypte, die het hof juist voorkomt. De vader heeft uiteengezet dat het Egyptische namenrecht een keten van namen kent en dat hij ter gelegenheid van zijn naturalisatie een achternaam heeft moeten kiezen. Dit verklaart het verschil in namen op de Egyptische geboorteakte met zijn huidige naam. In het verlengde van wat hiervoor onder 5.3 is overwogen stelt het hof daarom de behoefte van het vierde kind gelijk aan die van het derde kind, derhalve € 272,50 per maand.
Draagkracht en aandeel van de ouders
Draagkracht van de moeder
5.5
Nu de moeder, in elk geval vanaf de ingangsdatum, een bijstandsuitkering ontvangt, zal het hof, evenals ten aanzien van de huidige echtgenote van de man, zoals hierna zal worden overwogen, rekening houden met een minimale draagkracht van € 50,- per maand.
Draagkracht van de vader
5.6
Het hof zal uitgaan van het volgende inkomen:
- € 40.935,- bruto per jaar in de periode van 14 juni 2016 tot 3 april 2017 (hierna: periode 1).
Dit inkomen is gebaseerd op de door de vader overgelegde jaaropgave 2016: productie 9 bij zijn brief van 13 oktober 2017;
- € 42.379,- bruto per jaar met ingang 3 april 2017 (hierna: periode 2).
Dit inkomen is gebaseerd op de door de vader overgelegde draagkrachtberekening: productie 17 bij zijn brief van 25 oktober 2017 en de onderliggende salarisspecificaties over de periode juni 2017 tot en met september 2017. Daarom neemt het hof dit inkomen in aanmerking voor de periode vanaf 3 april 2017.
5.7
Het hof stelt het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vader aldus vast op:
- periode 1: € 2.438, per maand;
- periode 2: € 2.499,- per maand.
5.8
Het bedrag aan draagkracht voor het jaar 2016 wordt in beginsel vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 890,-)] en voor het jaar 2017 aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 905,-)].
5.9
De vader heeft verzocht zijn draagkrachtloos inkomen te verhogen met de maandelijkse aflossing op schulden van totaal € 567,03 per maand, betreffende:
- een persoonlijke lening bij de [bankinstelling] van € 6.314,64;
- een krediet bij [naam 4] van € 1.295,07;
- een lening bij de [naam 5] van € 1.000,-;
- een lening bij de [naam 6] van € 2.000,-;
- advocaatkosten van € 2.103,-.
De vader heeft stukken over deze schulden overgelegd.
5.1
Door de moeder wordt betwist dat deze kosten als extra lasten moeten worden aangemerkt.
5.11
Naar het oordeel van het hof kunnen alleen de maandelijkse aflossingen van € 263,11 per maand aan de [bankinstelling] en € 53,92 per maand aan [naam 4] als extra lasten in aanmerking worden genomen. Deze schulden zijn ontstaan in het kader van het uiteengaan van partijen, met betrekking tot de afwikkeling van de woning en naar het oordeel van het hof als niet verwijtbaar en niet vermijdbaar aan te merken. Nu ter zitting is gebleken dat de vader de lening bij [naam 4] per april 2017 heeft afgelost, zal het hof met deze schuld slechts rekening houden bij de beoordeling van zijn draagkracht voor periode 1.
Het hof is van oordeel dat de vader de noodzaak van het aangaan van de overige leningen (van zijn vrienden [naam 5] en [naam 6] ) niet heeft aangetoond en voorts dat de door hem opgevoerde advocaatkosten in redelijkheid niet ten laste van de kinderalimentatie dienen te strekken, zodat het hof deze schulden buiten beschouwing zal laten.
5.12
Met inachtneming van het voorgaande heeft het hof de draagkracht van de vader in de onderscheiden perioden berekend op:
- periode 1: € 350,- per maand (voor drie kinderen);
- periode 2: € 552,- per maand (voor vier kinderen).
5.13
De behoefte van de kinderen van de vader bedraagt totaal:
- periode 1: € 817,50 per maand (voor drie kinderen);
- periode 2: € 1.090,- per maand (voor vier kinderen).
Draagkracht van de huidige partner van de vader
5.14
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat de huidige partner van vader eigen inkomsten heeft. Echter, niet valt in te zien waarom van haar niet kan worden verlangd dat zij met een minimale bijdrage van € 25,- per maand per kind bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van haar kinderen. Het hof stelt de draagkracht van de huidige partner van de vader dan ook vast op € 25,- per maand per kind.
Verdeling van de draagkracht van de vader naar rato van de behoefte van alle kinderen
5.15
Nu zowel moeder als de huidige partner van de vader niet meer dan de minimale bijdrage per maand kunnen voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van hun eigen kind/kinderen, dient de draagkracht van de vader gelijkelijk te worden verdeeld over zijn drie kinderen (in periode 1) en vier kinderen (in periode 2).
5.16
Dit betekent dat de draagkracht van de vader met ingang van 14 juni 2016 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen toelaat van afgerond € 116,- per maand per kind en met ingang van 3 april 2017 van afgerond € 138,- per maand per kind.
Zorgkorting
5.17
Nu er in de periode vanaf 14 juni 2016 geen omgang heeft plaatsgevonden tussen de vader en de minderjarigen, bestaat er reeds om die reden geen aanleiding om een zorgkorting toe te passen over het verleden. Hoewel partijen ter zitting de intentie hebben uitgesproken om in toekomst omgang tussen de vader en de minderjarigen te laten plaatsvinden, komt de vader, als deze omgang daadwerkelijk van de grond komt, bij betaling van een onderhoudsbijdrage van € 116,- per maand per kind/€ 138,- per maand per kind niet in aanmerking voor een zorgkorting, nu de draagkracht van partijen tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de minderjarigen te voorzien en dit tekort groter is dan twee maal de zorgkorting.
Conclusie
5.18
Gelet op het voorgaande zal het hof bepalen dat de vader aan de moeder met ingang van 14 juni 2016 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen dient te voldoen van € 116,- per maand per kind en met ingang van 3 april 2017 van € 138,- per maand per kind. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre vernietigen, met dien verstande dat het hof, anders dan de rechtbank heeft gedaan, de gewijzigde bijdrage zal vaststellen met dienovereenkomstige wijziging van de echtscheidingsbeschikking van 3 februari 2012, nu de echtelijke woning inmiddels is verkocht. Het hof zal bepalen dat de moeder de eventueel reeds betaalde dan wel op de vader verhaalde alimentatie niet aan hem hoeft terug te betalen, nu zij daartoe, gelet op de hoogte van haar inkomen, niet in staat wordt geacht.
Proceskosten
5.19
Het hof ziet geen aanleiding om de moeder in de kosten van het geding in hoger beroep te veroordelen, en zal de kosten als te doen gebruikelijk in dit soort zaken tussen partijen compenseren.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 3 februari 2012, verbeterd op 14 maart 2012, van de rechtbank Den Haag - de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 14 juni 2016 op € 116,- per maand en met ingang van 3 april 2017 op € 138,- per maand en per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de moeder de teveel door de vader betaalde of reeds op hem verhaalde, kinderalimentatie niet aan hem hoeft terug te betalen;
compenseert de proceskosten in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, F.R. Salomons en M.J.C. Koens, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2017.