ECLI:NL:GHDHA:2017:4028

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
200.165.777/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een beschikking inzake executeurschap en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot herroeping van een eerdere beschikking van 2 december 2015. De verzoekers, aangeduid als [appellanten], hebben het hof verzocht om de beschikking te herroepen op basis van artikel 390 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit verzoek was gericht tegen de beslissing om [appellante] als executeur-testamentair te ontslaan. De zaak is ontstaan na het overlijden van de erflaatster op 5 november 2010, die [appellanten] en [geïntimeerden] tot erfgenamen benoemde. De erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard en de executeurs hebben hun benoeming aanvaard. In de eerdere procedure hebben [geïntimeerden] verzocht om het ontslag van [appellante] als executeur, wat door de kantonrechter werd afgewezen. Echter, in hoger beroep heeft het hof de beschikking van de kantonrechter vernietigd en [appellante] ontslagen.

Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek tot herroeping heeft het hof vastgesteld dat de verzoekers niet tijdig de grondslag van hun verzoek hebben gewijzigd, wat hen in de weg staat om hun verzoek te honoreren. Het hof heeft geoordeeld dat de eerder genomen beslissing niet berust op bedrog of valse stukken, zoals door [appellanten] werd gesteld. De verzoekers hebben niet aangetoond dat de taxatierapporten, die in de eerdere beschikking zijn gebruikt, vals zijn. Het hof heeft daarom het verzoek tot herroeping afgewezen en [appellanten] veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerden]. De totale kosten zijn vastgesteld op € 2.673,-, inclusief griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
Zaaknummer: 200.165.777/02
Zaaknummer: 200.165.777/01 (beschikking van dit hof van 2 december 2015)
beschikking van de meervoudige kamer van 20 december 2017
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: [appellant] ,
en
[appellante] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: [appellante] ,
verzoekers,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten] ,
advocaat mr. G.P. Jongeneel te Sliedrecht,
tegen
1. [geïntimeerde 1] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
3. [geïntimeerde 3] ,
wonende te [woonplaats 4] ,
4. [geïntimeerde 4] ,
wonende te [woonplaats 5] ,
5. [geïntimeerde 5] ,
wonende te [woonplaats 6] ,
6. [geïntimeerde 6] ,
wonende te [woonplaats 7] ,
7. [geïntimeerde 7] ,
wonende te [woonplaats 8] ,
8. [geïntimeerde 8] ,
wonende te [woonplaats 9] ,
9. [geïntimeerde 9] ,
wonende te [woonplaats 10] ,
10. [geïntimeerde 10] ,
wonende te [woonplaats 11] ,
11. [geïntimeerde 11] ,
wonende te [woonplaats 12] ,
12. [geïntimeerde 12] ,
wonende te [woonplaats 13] ,
13. [geïntimeerde 13] ,
wonende te [woonplaats 14] ,
14. [geïntimeerde 14] ,
wonende te [woonplaats 15] ,
verweerders,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden] ,
advocaat voorheen mr. M.S. van Gaalen, thans mr. S.E. van der Meer te Amsterdam.

1.Het geding

1.1
[appellanten] heeft op 7 april 2017 een verzoek ingediend, inhoudende een verzoek tot herroeping van de beschikking van dit hof van 2 december 2015, bekend onder zaaknummer: 200.165.777/01, dit op grond van artikel 390 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
1.2
[geïntimeerden] heeft op 3 juli 2017 een verweerschrift ingediend.
1.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van [appellanten] van 5 mei 2017 met bijlagen, ingekomen op 8 mei 2017;
- een journaalbericht van de zijde van [geïntimeerden] van 7 december 2017 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
1.4
De zaak is op 8 december 2017 mondeling behandeld.
Verschenen zijn:
- [appellanten] , bijgestaan door mr. Jongeneel.
- [geïntimeerde 11] , [geïntimeerde 12] en [geïntimeerde 13] , bijgestaan door mr. Van der Meer;
- [naam 1] in plaats van zijn echtgenote [geïntimeerde 5] .
De overige verweerders zijn niet verschenen.
De advocaat van [appellanten] heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

2.Procesverloop in eerdere instanties en vaststaande feiten

2.1
Op 5 november 2010 is te [plaats] overleden [erflaatster] (hierna: de erflaatster), toen weduwe van [naam 2] . Erflaatster heeft [geïntimeerden] en [appellant] tot haar erfgenamen benoemd. Verder heeft zij, voor zover hier van belang, tot executeurs benoemd [executeur] en [appellante] . De erfgenamen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard en de executeurs hebben hun benoeming aanvaard. [appellante] was na het overlijden van [executeur] de enige overgebleven executeur-testamentair.
2.2
[geïntimeerden] heeft in eerste aanleg, in de procedure voorafgaand aan het hoger beroep dat heeft geleid tot de beschikking van dit hof van 2 december 2015, de kantonrechter in de rechtbank Den Haag verzocht om, kort gezegd, [appellante] te ontslaan als executeur-testamentair en [geïntimeerde 12] en [geïntimeerde 13] het gezamenlijk beheer over de goederen van de nalatenschap van erflaatster toe te kennen opdat of totdat de nalatenschap zal worden of zal zijn verdeeld tussen de erfgenamen, en het vonnis van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 26 februari 2014 ten uitvoer te leggen.
2.3
[appellanten] heeft hiertegen verweer gevoerd.
2.4
Bij de beschikking van 5 februari 2015 van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie Den Haag zijn de verzoeken van [geïntimeerden] afgewezen.
2.5
[geïntimeerden] heeft op 3 maart 2015 hoger beroep ingesteld bij dit hof van voornoemde beschikking van 5 februari 2015.
2.6
[appellante] heeft op 14 april 2015 een verweerschrift ingediend en daarin het hoger beroep bestreden.
2.7
[appellant] heeft op 23 september 2015 een verweerschrift ingediend en daarin verzocht om het hoger beroep af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking zo nodig onder aanvulling van gronden.
2.8
Het hof heeft bij de beschikking van 2 december 2015 de bestreden beschikking vernietigd en, in zoverre opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, [appellante] met onmiddellijke ingang uit haar functie van executeur ontslagen en het meer of anders verzochte afgewezen.

3.De omvang van het geschil

3.1
[appellanten] verzoekt het hof voornoemde beschikking van dit hof te herroepen en opnieuw rechtdoende:
- primair: [geïntimeerden] niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep;
- subsidiair: het verzoek van [geïntimeerden] tot ontslag van de voormalig executeur als executeur in de nalatenschap van erflaatster, alsnog af te wijzen.
3.2
[geïntimeerden] verweert zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
1. [appellanten] niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek, althans hun verzoek af te wijzen;
2. [appellanten] primair integraal te veroordelen in de kosten van deze procedure, zoals deze zullen blijken uit het in punt 18 van het verweerschrift genoemde, ten tijde van het indienen van het verweerschrift nog over te leggen, overzicht van de proceskosten, subsidiair [appellanten] conform het liquidatietarief te veroordelen in de proceskosten.

4.De motivering van de beslissing

4.1
[appellanten] stelt dat het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 10 januari 2017 het, tussen partijen gewezen, vonnis van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 26 februari 2014, heeft vernietigd. In dat arrest is verklaard voor recht dat de erflaatster aan [appellanten] een rechtsgeldige koopoptie heeft verleend voor, kort gezegd, de woning in de gemeente [plaats] , (hierna ook: de woning) aan welke [appellanten] rechten kunnen ontlenen. Verder is [geïntimeerden] veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan het verkopen en leveren van de voornoemde woning aan [appellanten] tegen inbreng in de nalatenschap van een bedrag van € 400.000,-. [appellanten] verzoekt op grond van dit arrest om herroeping ingevolge artikel 390 Rv van de beschikking van dit hof van 2 december 2015 op de gronden genoemd in artikel 382 Rv.
4.2
[appellanten] voert daartoe aan dat de nalatenschap van erflaatster in hoofdzaak bestaat uit de door [appellanten] aan de boedel te betalen koopsom voor de woning. Tussen partijen zijn over de status van de koopoptie voor de woning en de koopprijs geschillen ontstaan, waardoor de afwikkeling van de nalatenschap is opgehouden. [geïntimeerden] verweet [appellante] als executeur te kort te schieten door vast te houden aan de uitvoering van de koopoptie tegen het door [naam makelaar 1] getaxeerde bedrag van € 400.000,-, terwijl dit bedrag, kort gezegd, volgens [geïntimeerden] op basis van twee in zijn opdracht uitgevoerde taxaties, veel hoger lag. Hij verweet [appellante] , onder meer, dat de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 26 februari 2014 niet na werd gekomen.
Door het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 januari 2017 is de valsheid van de verwijten vast komen te staan. Door de onzekerheid van de executeurs omtrent de omvang van de nalatenschap is de verdeling van de nalatenschap vertraagd en is er schade ontstaan aan de omvang van de nalatenschap. Er is door [appellant] een krediet ter beschikking gesteld aan de executeurs om de noodzakelijke kosten te voldoen waardoor er een vordering op de nalatenschap is ontstaan.
[geïntimeerden] heeft het [appellante] als executeur onmogelijk gemaakt haar taken die zij als executeur diende te verrichten, uit te voeren. Daarvan uitgaande komt de kantonrechter in de beschikking van 5 februari 2015 op een andere overweging dan dit hof in zijn beschikking van 2 december 2015. Gezien de inhoud van de beschikking van de kantonrechter van 5 februari 2015 heeft [appellanten] in het bijzonder [appellante] in haar hoedanigheid van executeur, zich terecht in de procedure(s) op het standpunt gesteld dat er sprake is van een rechtsgeldige koopoptie van € 400.000,-. [appellante] is dan ook ten onrechte ontslagen als executeur. Dit hof heeft zich in zijn beschikking van 2 december 2015 ten onrechte gebaseerd op de stellingen van [geïntimeerden] over de waarde van de woning. De valsheid van de twee taxaties van de woning door [naam makelaar 2] en [naam makelaar 3] , in opdracht van [geïntimeerden] is door het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 januari 2017 vastgesteld.
4.3
[geïntimeerden] betoogt dat, anders dan [appellanten] met het verzoek tot herroeping beoogt, herroeping niet dient tot bestrijding van het oordeel van de rechter. Ook is het niet bedoeld om de mogelijkheid te creëren tot verbetering of aanvulling van hetgeen een partij in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. De beschikking van dit hof van 2 december 2015 heeft kracht van gewijsde.
Het ingediende verzoek van [appellanten] is een verkapt tardief rechtsmiddel. [appellanten] dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard, of het verzoek moet worden afgewezen. De voor de herroeping aangevoerde gronden zijn onjuist, aldus [geïntimeerden] [appellanten] stelt dat het arrest van dit hof van 2 december 2015 berust op taxatierapporten waarvan de valsheid met het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 januari 2017 is vastgesteld. Het gaat om twee taxatierapporten van [naam makelaar 2] respectievelijk [naam makelaar 3] , die in opdracht van [geïntimeerden] zijn opgemaakt. [appellanten] beroept zich niet op de gronden a. en c. van artikel 382 Rv, maar op de sub b. van artikel 382 Rv genoemde grond, zo constateert [geïntimeerden] . [geïntimeerden] voert aan dat niet gesteld noch gebleken is in de procedure bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat stukken, de taxatierapporten van [naam makelaar 2] en [naam makelaar 3] , onecht of onwaar zijn. Een geschil over de waarde van de woning is iets anders dan dat er sprake is van valse taxatierapporten. Daarbij komt dat de taxatierapporten geen stukken waren van beslissende aard voor het wel of niet ontslaan van de executeur. Als dit hof bekend was geweest met het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch was de uitspraak van dit hof volgens [geïntimeerden] niet anders uitgevallen. Het hof heeft andere overwegingen en constateringen ten grondslag gelegd aan het ontslag van de executeur.
Hetgeen [appellanten] stelt (met name in punt 7 en 8 van het verzoekschrift tot herroeping) ter onderbouwing van het verzoek tot herroeping had in cassatie kunnen worden aangevoerd, maar is geen wettelijke grond voor herroeping. [geïntimeerden] betwist deze stellingen.
4.4
Het hof overweegt als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 390 jo 382 Rv kan een beschikking die in kracht van gewijsde is gegaan op verzoek van de oorspronkelijke verzoeker of van een belanghebbende worden herroepen indien:
a. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd,
b. het berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of
c. de partij na het vonnis of arrest stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
4.5
[appellanten] heeft tijdens de mondelinge behandeling van het verzoekschrift bij het hof de grondslag van het verzoek gewijzigd, in die zin dat [appellanten] stelt dat de beschikking van dit hof van 2 december 2015 mede dient te worden herroepen omdat deze beschikking berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd, de grond genoemd in artikel 382 sub a Rv. Het hof stelt vast dat die wijziging van de grondslag niet tijdig is gedaan. [appellanten] had het beroep op artikel 382 sub a Rv reeds eerder kunnen doen. Nu dat niet is gebeurd, wordt [geïntimeerden] bemoeilijkt in het voeren van verweer en dat is in strijd met de goede procesorde. Uit het bij het hof ingediende verzoekschrift valt op geen enkele wijze op te maken dat [appellanten] een beroep doet op sub a van artikel 382 Rv. Het hof, en ook [geïntimeerden] , leest het verzoek zo dat een beroep wordt gedaan op artikel 382 sub b Rv. Gelet op het voorgaande en nu [geïntimeerden] ter zitting bezwaar heeft gemaakt tegen de wijziging van de grondslag van het verzoek, zal het hof, zoals reeds ter zitting bij het hof is medegedeeld aan partijen, geen acht slaan op de wijziging van de grondslag van het verzoek.
4.6
[appellanten] stelt in het verzoekschrift dat de beschikking waarvan herroeping wordt verzocht, berust op taxatierapporten waarvan de valsheid in het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 januari 2017 is vastgesteld. Het gaat om twee taxatierapporten van [naam makelaar 2] respectievelijk [naam makelaar 3] , in opdracht van [geïntimeerden] opgemaakt. Naar het oordeel van het hof blijkt uit het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in het geheel niet dat het gerechtshof ’s-Hertogenbosch geoordeeld heeft dat deze twee taxatierapporten vals zijn. Daarbij komt dat die taxatierapporten geen stukken waren van beslissende aard voor het ontslag van [appellante] als executeur. Immers, dit hof heeft in zijn beschikking van 2 december 2015 [appellante] om andere redenen dan het processuele debat over de uitoefening (door [appellante] ) van de koopoptie van de woning in [plaats] , als executeur ontslagen. Het hof heeft juist omtrent die woning overwogen:

Er is weliswaar een discussie over de waarde van het huis in [plaats] , maar dat neemt niet weg dat de executeur al een aanzienlijk deel van haar executeurstaken had kunnen voltooien en uitvoering had kunnen geven aan de het vonnis van 26 februari 2014.”
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof van valsheid van stukken na de beschikking van dit hof van 2 december 2015 niet gebleken. Het hof zal het verzoek om herroeping dan ook afwijzen.
Proceskosten
4.7
Volgens [geïntimeerden] is het verzoekschrift door [appellanten] geheel ten onrechte ingediend met als doel [appellante] weer als executeur in het zadel te helpen. Dat is oneigenlijk gebruik van procesrecht. [geïntimeerden] verzoekt dan ook om [appellanten] primair integraal te veroordelen in de werkelijke kosten van deze procedure, subsidiair om [appellanten] conform het liquidatietarief te veroordelen in de proceskosten. [appellanten] heeft hiertegen verweer gevoerd.
4.8
Naar het oordeel van het hof heeft [appellanten] de onderhavige procedure nodeloos ingesteld. [appellanten] heeft enerzijds nagelaten te onderbouwen dat er sprake is van stukken, waarvan de valsheid na de beschikking van 2 december 2015 is erkend of bij gewijsde is vastgesteld. Anderzijds heeft [appellanten] ook niet gesteld dat deze valsheid is veroorzaakt door handelen van [geïntimeerden] Daarmee staat reeds vast dat het verzoek niet kan leiden tot herroeping. Daarnaast is naar het oordeel van het hof in de beschikking van 2 december 2015 duidelijk te lezen, met name in de overwegingen 11 en 12 van de beschikking, dat de taxatierapporten waar [appellanten] de valsheid van inroept, geen stukken waren van beslissende aard voor het ontslag van [appellante] als executeur.
4.9
Het hof acht het daarom redelijk en billijk [appellanten] te veroordelen in de werkelijke kosten van deze procedure. De specificatie die voorafgaand aan de mondelinge behandeling is ingediend door [geïntimeerden] sluit op een bedrag van € 2.673,-, inclusief € 313,- griffierecht. Tegen deze specificatie als zodanig is geen verweer gevoerd en het gevorderde bedrag komt het hof ook niet onredelijk voor, zodat dit toegewezen zal worden.

5.De beslissing

Het hof,
wijst af het verzoek om herroeping van de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 2 december 2015;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [geïntimeerden] tot op heden begroot op € 2.673,-, als volgt gespecificeerd:
- griffierechten € 313,-;
- advocaatkosten € 2.360,-;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs I. Obbink-Reijngoud, D. Wachter en J.B. Backhuijs, bijgestaan door mr. M.A.J. Vergeer-van Zeggeren als griffier en is op uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.