[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1993,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
28 november 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis, waarvan € 250,00, subsidiair 5 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juni 2015 te Capelle aan den IJssel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de kruising gevormd door de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Van Beethovenlaan en de Abram van Rijckevorselweg, althans op één van deze wegen, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
in strijd met een in zijn rijrichting rood licht uitstralend verkeerslicht bovengenoemde kruising is genaderd en/of is opgereden en/of
niet heeft opgemerkt dat zich (inmiddels) overig verkeer op het kruisingsvlak bevond en/of in strijd met haaientanden op het wegdek geen voorrang heeft verleend aan een voor hem, verdachte, van rechts komende motorrijder en/of
(aldaar) in botsing of aanrijding is gekomen met die motorrijder,waarbij die motorrijder ten val is gekomen, waardoor die motorrijder, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel (te weten een meervoudige onderarmbreuk) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 juni 2015 te Capelle aan den IJssel als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de kruising gevormd door de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Van Beethovenlaan en de Abram van Rijckevorselweg, althans op één van deze wegen, zich zodanig heeft gedragen dat op die weg/wegen werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg/wegen werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
in strijd met een in zijn rijrichting rood licht uitstralend verkeerslicht bovengenoemde kruising is genaderd en/of is opgereden
en/of met onvoldoende, althans (zeer) lage snelheid de kruising is genaderd en/of opgeredenen/of
niet heeft opgemerkt dat zich (inmiddels) overig verkeer op het kruisingsvlak bevond en/of in strijd met haaientanden op het wegdek geen voorrang heeft verleend aan een voor hem, verdachte, van rechts komende motorrijder en/of
(aldaar) in botsing of aanrijding is gekomen met die motorrijder.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens de op te leggen straf en dat de verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, waarvan € 250,00, subsidiair 5 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks30 juni 2015 te Capelle aan den IJssel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig
zeer, althansaanmerkelijk, onvoorzichtig en
/ofonoplettend
en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheidte rijden op de kruising gevormd door de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Van Beethovenlaan en de Abram van Rijckevorselweg,
althans op één van deze wegen,welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
in strijd met een in zijn rijrichting rood licht uitstralend verkeerslicht bovengenoemde kruising
is genaderd en/ofis opgereden en
/of
niet heeft opgemerkt dat zich (inmiddels) overig verkeer op het kruisingsvlak bevond en/of in strijd met haaientanden op het wegdek geen voorrang heeft verleend aan een voor hem, verdachte, van rechts komende motorrijder en/of
(aldaar) in botsing
of aanrijdingis gekomen met
dieeenmotorrijder, waarbij die motorrijder ten val is gekomen, waardoor die motorrijder, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel (te weten een meervoudige onderarmbreuk)
of zodanig lichamelijk letselwerd toegebracht
, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de aan dit arrest gehechte bijlage met bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan de verdachte subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt door de motorrijder op de voorrangskruising geen voorrang te verlenen.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw – samengevat – aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte door het rode verkeerslicht is gereden. Hij heeft dus niet strafrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Nu hij door groen reed hoefde hij de van rechts komende motorrijder geen voorrang te verlenen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
1. Op 30 juni 2015, omstreeks 20:44 uur, heeft op de kruising Van Beethovenlaan en Abraham van Rijckevorselweg te Capelle aan den IJssel (hierna: de kruising) een aanrijding plaatsgevonden tussen een personenauto en een motor. De verdachte reed in een personenauto (hierna ook: de Citroën) over de Van Beethovenlaan in de richting van de Capelsebrug. De motorrijder [slachtoffer] (hierna: de motorrijder) reed op de Abraham van Rijckevorselweg in de richting van Rotterdam. Beide voertuigen reden rechtdoor over de kruising. Gezien vanuit de rijrichting van de motorrijder kwam de Citroën van links.
2. De motorrijder heeft bij de aanrijding zijn arm gebroken. Eén bot is verbrijzeld. In het ziekenhuis zijn er metalen plaatjes ingezet, die er een half jaar in moesten blijven zitten. De verwachte herstelperiode bedroeg een jaar. Op 21 augustus 2015 verklaarde de motorrijder dat zijn duim gevoelloos was.
3. Op de kruising was een driekleurige verkeerslichtinstallatie in werking. De verkeerslichten zijn zo afgesteld dat bij normaal weggedrag er geen aanrijding tussen conflicterend verkeer op dit kruispunt kan plaatsvinden. Door een elektronische beveiliging kunnen conflicterende fasen nooit gelijk groen en/of geel licht vertonen. Een en ander is nader uiteengezet in het Proces-verbaal verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA) van de politie Rotterdam-Rijnmond. In dat rapport is ook vastgesteld dat de betrokken voertuigen in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud verkeerden en geen gebreken vertoonden die eventueel de oorzaak van, of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het verkeersongeval.
4. Zowel de verdachte als de motorrijder heeft verklaard dat hij door het groene verkeerslicht is gereden.
5. De verdachte heeft ter plaatse op 30 juni 2015 aan de politie verklaard dat hij stilstond voor het rode stoplicht en langzaam is opgetrokken. Vervolgens heeft hij van de eerste naar de tweede versnelling geschakeld, waarna hij opeens een auto en een motorrijder op zich zag afkomen. De motorrijder zat vervolgens tegen zijn auto aan. De verdachte heeft op 25 augustus 2015 tegenover de politie verklaard dat hij is gaan rijden toen het stoplicht op groen stond. Hij reed met 20 à 25 kilometer per uur over de kruising. Niet supersnel. Een normaal tempo voor zo’n klein stukje. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij verklaard dat toen het verkeerslicht op groen sprong, hij is opgetrokken en gaan rijden. Ter terechtzitting in hoger beroep is hij bij deze verklaring gebleven en verklaarde hij dat hij “normaal” reed.
6. De motorrijder heeft verklaard dat hij vooraan heeft stilgestaan voor het rode verkeerslicht. Hij is opgetrokken toen het licht op groen sprong. Hij zag dat de Citroën van links kwam, kon niet meer remmen en is tegen de rechterzijkant gebotst.
7. Er zijn geen getuigen die de verdachte vanuit zijn rijrichting en met zicht op “zijn” verkeerslicht hebben zien rijden. Er is dus geen getuige die de verdachte door rood, geel of groen heeft zien rijden.
8. Dat is anders voor de rijrichting van de motorrijder. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij in haar auto voor het rode stoplicht stond te wachten. Toen het licht op groen sprong, kwam er een motorrijder tussen haar auto en de andere auto. De motorrijder remde voor het verkeerslicht en trok direct op bij groen.
9. Getuige [getuige 2] – die bij getuige [getuige 1] in de auto zat – heeft verklaard dat de motorrijder wilde stoppen voor het rode verkeerslicht en optrok toen het groen werd. In zijn tweede verklaring heeft getuige [getuige 2] verklaard dat de motorijder echt stilstond voor het rode licht, te wachten op groen. De motorrijder trok normaal op. Ineens was daar een auto die van links kwam. De auto reed met normale snelheid, niet te hard.
10. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de tweede verklaring van de getuige [getuige 2] onbetrouwbaar is omdat deze pas op 28 augustus 2015 is afgelegd, terwijl hij de eerste op 30 juni 2015 – direct na het ongeval – heeft afgelegd. Het hof verwerpt dit verweer. De getuige heeft na voorlezing door de verbalisant van zijn eerste verklaring op 28 augustus 2015 expliciet aangegeven dat die op onderdelen onjuist is en dat hij die wil wijzigen. Ook het tijdsverloop (ongeveer twee maanden) is niet zodanig lang dat op grond daarvan aan de juistheid van de tweede verklaring moet worden getwijfeld. De verklaring is betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
11. Het hof zal niettemin ervan uitgaan dat de motorrijder langzaam op de stopstreep afreed, afremde om te stoppen voor het rode verkeerslicht en is opgetrokken toen het groen was geworden. Het hof gaat er op grond van de verklaring van de getuige [getuige 2] voorts van uit dat hij met normale snelheid is opgetrokken.
12. Die vaststelling leidt – gelet op de hiervoor vermelde fasering van de verkeerlichten die gelijktijdig groen en/of geel voor de verdachte en de motorrijder uitsluit – in beginsel tot de conclusie dat de verdachte door rood is gereden.
13. De verdachte heeft hiertegen aangevoerd dat beide verkeersdeelnemers door groen zijn gereden. Daartoe stelt de verdachte – hij noemt dit: achteraf invullen – dat het zo moet zijn dat hij (vanuit stilstand voor rood) bij groen zó langzaam is opgetrokken dat hij nog op de kruising was toen de motorrijder bij groen licht – zeer snel - optrok. Beide verkeersdeelnemers moesten nog enige afstand – volgens de VOA: 46 meter voor de verdachte en 35 meter voor de motorrijder – overbruggen vanaf de stopstreep voor het verkeerslicht (gezien vanuit de rijrichting) tot de plaats van de botsing op het kruispunt (hierna: het confrontatiepunt). De combinatie van te langzaam optrekken door hemzelf en te snel optrekken door de motorrijder en de gereden afstanden verklaren – aldus nog steeds de verdachte – dat de motorrijder na door groen te zijn gereden tegen de zijkant van de Citroën reed.
14. Het hof overweegt dat uit de berekeningen weergegeven in de VOA volgt dat de verdachte bij normaal rijgedrag ongeveer 7,0 seconde nodig had om vanaf de stopstreep het confrontatiepunt te bereiken, terwijl 12,4 seconde nodig is om te botsen met de bij groen opgetrokken motorrijder (waarbij het uitgangspunt van de VOA en van het hof is, dat die motorrijder normaal optrok). Nu de verdachte heeft verklaard dat hij een normaal tempo reed – welke verklaring steun vindt in de verklaring van de getuige [getuige 2] – is onvoldoende aannemelijk geworden dat de verdachte door te langzaam rijden niet 7 maar ruim 12 seconden nodig heeft gehad om vanaf de stopstreep het confrontatiepunt te bereiken. Zelfs een ruime interpretatie van “normaal rijgedrag” op grond van verdachtes invulling achteraf dat hij langzaam rijdend het kruispunt is opgegaan, kan niet tot het oordeel leiden dat de verdachte nog ruim 5 extra seconden heeft gebruikt om vanaf de stopstreep tot het confrontatiepunt te rijden.
15. Dat de verdachte vanuit stilstand voor rood is opgetrokken bij groen licht acht het hof niet aannemelijk geworden. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte het rode verkeerslicht heeft genegeerd. Het hof houdt het ervoor dat de verdachte het rode verkeerslicht niet heeft opgemerkt en dus door rood de kruising is opgereden.
16. De vraag is vervolgens of de bewezen verklaarde feitelijke gedraging de conclusie kan rechtvaardigen dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).
17. Volgens vaste jurisprudentie komt het daarbij aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van de genoemde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
18. In het licht van deze beoordelingsmaatstaf acht het hof de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
19. De verdachte reed op 30 juni 2015 omstreeks 20:44 uur bij daglicht als bestuurder van een personenauto over de Van Beethovenlaan in Capelle aan den IJssel in de richting van de Capelsebrug. Het was droog. De verkeerlichten op de kruising met de Abraham van Rijkevorselweg werkten naar behoren. De verdachte is daar bekend, hij rijdt deze route ongeveer drie keer per week.
20. Uit het voorgaande volgt dat de verdachte de kruising is opgereden, terwijl het licht voor hem rood licht uitstraalde hetgeen hij als oplettend verkeersdeelnemer had moeten waarnemen. Door dat niet te doen, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden (vgl. HR 17 februari 2009, VR 2009, 102), als gevolg waarvan een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij de motorrijder zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
21. Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op de bewezen verklaarde wijze een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De verdachte heeft door zijn verkeersgedrag blijk gegeven van een ernstig gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel ten aanzien van de veiligheid van andere verkeersdeelnemers, alsmede van het ontbreken van voldoende besef van de grote gevaren die het op de bewezen verklaarde wijze besturen van een auto teweegbrengt voor het menselijk leven, de lichamelijke integriteit en de verkeersveiligheid.
De belangen van de verdachte bij het behoud van zijn rijbewijs dienen te wijken voor het belang van de (handhaving van de) verkeersveiligheid.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte en een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.