Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- [naam 2] namens de raad.
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, dat lijdt aan een erfelijke stofwisselingsziekte. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, stelde dat zij in staat was om de juiste beslissingen voor haar kind te nemen en dat de beëindiging van het gezag niet had geleid tot verbetering van de fysieke toestand van de minderjarige. De vader steunde de moeder in haar verzoek en gaf aan dat de moeder goed voor de minderjarige zorgde.
De Raad voor de Kinderbescherming, die als verweerder optrad, betwistte de stellingen van de moeder en stelde dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk was om de ontwikkeling van de minderjarige te beschermen. De Raad wees op eerdere incidenten waarbij de moeder geen toestemming gaf voor medische behandelingen, wat leidde tot ernstige ondervoeding van de minderjarige. De gecertificeerde instelling bevestigde dat de zorg voor de minderjarige goed verloopt sinds de beëindiging van het gezag van de moeder.
Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had besloten het gezag van de moeder te beëindigen. Het hof nam de gronden van de rechtbank over en concludeerde dat de moeder niet in staat was om binnen een aanvaardbare termijn verantwoordelijkheid te dragen voor de opvoeding en verzorging van de minderjarige. De moeder toonde onvoldoende inzicht in de gevolgen van haar handelen en de samenwerking met de gezinsvoogden was problematisch. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking, waarmee het gezag van de moeder over de minderjarige werd beëindigd.