ECLI:NL:GHDHA:2017:4001

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
200.209.540/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring in verzet tegen verstekvonnis

In deze zaak gaat het om de vraag of de man tijdig verzet heeft ingesteld tegen een verstekvonnis van de rechtbank Rotterdam. Het verstekvonnis, dat op 24 februari 2016 werd uitgesproken, veroordeelde de man om een bedrag van € 43.804,15 aan de vrouw te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De man heeft op 13 februari 2017 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij niet-ontvankelijk was verklaard in zijn verzet. De rechtbank oordeelde dat de man op 21 maart 2016 een daad heeft gepleegd waaruit blijkt dat het verstekvonnis aan hem bekend was, waardoor de verzettermijn van vier weken begon te lopen. De man stelde dat hij geen contact had gehad met de deurwaarder en dat zijn verzet tijdig was. Het hof bevestigde echter de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de man terecht niet-ontvankelijk was verklaard in zijn verzet. Het hof concludeerde dat de man onvoldoende had aangetoond dat hij niet op de hoogte was van het verstekvonnis voor de verzetstermijn. De man werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, en het hof bekrachtigde de proceskostenveroordeling van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.209.540/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/501591/HA ZA 16-481

arrest van 19 december 2017

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,
opposant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. H. W.F. Klarenaar te Dordrecht,
tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,
geopposeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.R. Dill te Dordrecht.

Het geding

Bij exploot van 13 februari 2017 is de man in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis in verzet van 7 december 2016 (hierna: het bestreden vonnis).
Bij memorie van grieven heeft de man vijf grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord met producties heeft de vrouw grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen hun procesdossiers overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Bij verstekvonnis van 24 februari 2016 (hierna: het verstekvonnis) heeft de rechtbank Rotterdam de man - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 43.804,15 vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 41.841,15 vanaf 12 september 2014 tot de dag van algehele voldoening. Voorts is de man in de proceskosten veroordeeld. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
2. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in het verzet en hem in de proceskosten veroordeeld.
3. De man vordert dat het het hof moge behagen, te vernietigen het bestreden vonnis en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man ontvankelijk te verklaren in het verzet tegen het verstekvonnis van 24 februari
(het hof begrijpt: 2016);
II. alsnog de vorderingen van de vrouw af te wijzen als onrechtmatig en ongegrond althans als niet dan wel onvoldoende bewezen;
III. met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties;
IV. dan wel te oordelen gelijk het hof in goede justitie zal menen te behoren.
4. De vrouw concludeert dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat:
- de vordering van de man ongegrond verklaart, althans afwijst;
- de man veroordeelt in de proceskosten in eerste en tweede aanleg.

Ontvankelijkheid

5. In geschil is of de man tijdig verzet heeft ingesteld tegen het verstekvonnis. In dat geval dient de zaak alsnog inhoudelijk te worden behandeld.
6. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man in de dagen voor of in ieder geval op 21 maart 2016 een daad heeft gepleegd waaruit voortvloeit dat het verstekvonnis aan hem bekend is en dat vanaf dat moment de verzettermijn van vier weken is gaan lopen, eindigend op uiterlijk 18 april 2016. Aangezien de man zijn verzetdagvaarding buiten voormelde verzettermijn, namelijk op 4 mei 2016, heeft uitgebracht, heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet.
7. De man is het niet eens met voormeld oordeel van de rechtbank. Hij voert daartoe - kort samengevat - het volgende aan:
  • de man heeft ter zitting in eerste aanleg verklaard kennis te hebben genomen van het vonnis via een brief van de incasso die hem via zijn ouders heeft bereikt. Echter, nu niet duidelijk is van welke datum die brief is en wat de man uit die brief zou moeten of kunnen begrijpen is deze brief voor de aanvang van de verzetstermijn niet relevant;
  • de rechter had de man expliciet naar zijn reactie moeten vragen op de verklaring van de vrouw ter zitting dat haar advocaat op 21 maart 2016 een brief van de deurwaarder heeft ontvangen waarin deze deurwaarder schrijft dat de man contact met hem heeft opgenomen over het verstekvonnis. De man ontkent in hoger beroep alsnog dat dit contact tussen hem en de deurwaarder heeft plaatsgevonden;
  • de verzetdagvaarding is op 4 mei 2016 uitgebracht binnen de verzettermijn en mitsdien tijdig. De man heeft op 21 april geen daad van bekendheid met het verstekvonnis verricht;
  • de vorderingen van de vrouw in de verstekprocedure waren onrechtmatig en ongegrond.
8. De vrouw is van mening dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan. Zij heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd.
9. Het hof overweegt als volgt. Het verzet is een rechtsmiddel voor de gedaagde die niet verschenen is en dus niet gehoord is om alsnog voor de rechter te verschijnen en zijn verweer naar voren te brengen. Het verzet moet op grond van artikel 143 lid 2 Rv worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakt of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is.
10. Uit het bij memorie van antwoord overgelegde exploot van betekening van de deurwaarder (productie 1) blijkt dat de grosse van het verstekvonnis op 17 maart 2016 niet aan de man in persoon is betekend, maar in een gesloten envelop aan zijn woonadres is achtergelaten. In dat geval gaat - gelet op voormeld wetsartikel - de verzettermijn lopen vanaf het moment dat de man een daad pleegt waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis aan hem bekend is.
11. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis op grond van het verhandelde op de comparitiezitting vastgesteld dat door de man niet weersproken is de verklaring van de vrouw dat haar advocaat op 21 maart 2016 een brief
(het hof leest: e-mailbericht)van de deurwaarder heeft ontvangen waarin deze schrijft dat de man contact met hem heeft opgenomen over het verstekvonnis. De rechtbank heeft hieraan de conclusie verbonden dat de man in de dagen vóór of (in ieder geval) op 21 maart 2016 een daad heeft gepleegd waaruit voortvloeit dat het verstekvonnis aan hem bekend is en dat vanaf dat moment de verzettermijn is gaan lopen.
12. In hoger beroep heeft de man betwist dat hij contact heeft gehad met de deurwaarder. Hij stelt dat hij in de dagen vóór of (in ieder geval) op 21 maart 2016 geen daad heeft gepleegd waaruit voortvloeit dat het verstekvonnis aan hem bekend was en dat de verzetdagvaarding tijdig is uitgebracht.
13. Het hof overweegt als volgt. Tijdens de comparitie in eerste aanleg heeft de man op de vraag van de rechter wanneer hij van het verstekvonnis kennis heeft genomen, geantwoord dat hij een brief van de incasso heeft ontvangen. Door de vrouw is een onderbouwd standpunt ingenomen met betrekking tot het tijdstip van kennisneming door de man, onder verwijzing naar een brief van de deurwaarder aan haar advocaat van 21 maart 2016. De man heeft tijdens de comparitiezitting slechts bezwaar gemaakt tegen het overleggen van deze brief door de vrouw. De man heeft niet ontkend dat de advocaat van de vrouw een brief van de deurwaarder had ontvangen. De inhoud van de brief is echter bij de comparitie aan de orde geweest, zo volgt uit het proces-verbaal van de comparitie.
14. Gelet op deze gang van zaken en het onderbouwde en gedocumenteerde standpunt van de vrouw, heeft de man onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij op of voor 21 maart 2016 op de hoogte is geraakt van het verstekvonnis. Door hem is niets naders gesteld omtrent het tijdstip en de wijze van kennisneming van het verstekvonnis. Dit leidt tot de conclusie dat de man terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzet tegen het verstekvonnis.
15. Hetgeen partijen omtrent de ontvankelijkheid over en weer verder naar voren hebben gebracht, behoeft geen nadere bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden. Aan een inhoudelijke beoordeling komt het hof niet toe

Proceskosten

16. Het hof zal de man als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Om diezelfde reden zal het hof de proceskostenveroordeling in eerste aanleg bekrachtigen. Andersluidende vorderingen ter zake zullen worden afgewezen.
17. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep ad € 2.347,-, gespecificeerd als volgt:
€ 716,- griffierecht
€ 1.631,- kosten advocaat;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, E.A. Mink en C.M. Warnaar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2017 in aanwezigheid van de griffier.