ECLI:NL:GHDHA:2017:3955

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2017
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
200.218.009/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsaneringsregeling na persoonlijke ontwikkeling en beheersbaarheid van schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de toelating van de appellant tot de schuldsaneringsregeling. De appellant, die in financiële problemen verkeerde, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Rotterdam om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling, maar dit verzoek was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden, waaronder een aanzienlijke schuld aan de Belastingdienst. De appellant heeft echter in hoger beroep voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zijn situatie heeft verbeterd. Hij heeft zijn drugsverslaving overwonnen, heeft een stabiele woonsituatie en is fulltime aan het werk. Het hof heeft de omstandigheden die hebben geleid tot de schuldenlast van de appellant als duurzaam beheersbaar beoordeeld. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant nu in staat is om zijn verplichtingen na te komen en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De appellant is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, waarbij het hof ook de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet heeft toegepast.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.218.009/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/524506 / FT EA 17/781

arrest van 18 september 2017

inzake

[naam 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. I.K. Oosterveen te Rotterdam.

Het geding

Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 23 juni 2017, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 juni 2017, waarbij zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Hij verzoekt het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Bij brief van 5 juli 2017 zijn de processtukken van de eerste aanleg aan het hof toegezonden.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 september 2017. Verschenen is: [appellant] , bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld door [naam 2] van de Nico Adriaans Stichting.

Beoordeling van het hoger beroep

1. [appellant] heeft op 5 april 2017 bij de rechtbank een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Volgens de aan het hof overgelegde bijlage ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) is sprake van een totale schuldenlast van € 61.912,94.
2. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest (artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw). De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [appellant] een schuld aan de Belastingdienst heeft die ziet op een terugvordering van kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat er schulden zijn gemaakt die duiden op overbesteding.
3. Het beroepschrift heeft de strekking de zaak in volle omvang aan het hof voor te leggen. Ter zitting heeft [appellant] verklaard dat het beroepschrift zo moet worden opgevat dat een beroep op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw wordt gedaan. [appellant] raakte in 2009 dakloos. In 2010 en 2011 leefde hij van een uitkering, maar in 2011 raakte hij opnieuw dakloos. Het waren de schrijnende omstandigheden waarin [appellant] destijds verkeerde, waardoor het financieel niet goed ging. Inmiddels gaat het echter alweer langere tijd goed met hem. [appellant] wordt (financieel) begeleid door de Nico Adriaans Stichting en woont in één van haar panden. Daarnaast maakt hij geen nieuwe schulden meer en heeft hij sinds juli 2017 een fulltime baan. Ter zitting van het hof heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht.
4. Het hof zal eerst bezien of voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is ingediend als bedoeld in artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw. Die goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan de schuldenaar dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
5. Met inachtneming van dit criterium is het hof van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van een belangrijk deel van de schulden.
Daartoe wordt overwogen dat [appellant] opzettelijk een schuld aan de Belastingdienst heeft laten ontstaan van € 14.735,00 die betrekking heeft op terugvorderingen van ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014. Ter zitting van het hof heeft [appellant] verklaard dat hij op deze schuld aflost en dat thans nog een bedrag van iets meer dan € 6.000,00 bij de Belastingdienst openstaat. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat deze schuld niet te goeder trouw is ontstaan. Dat [appellant] ten tijde van het ontstaan van deze schuld geen inkomen had en dakloos was brengt niet mee dat hem ten aanzien van het ontstaan van deze schuld geen verwijt treft.
6. Voorts is het hof met de rechtbank van oordeel dat ook de schulden aan ABN AMRO, T‑Mobile, Vodafone en AD Nieuwsmedia, die duiden op overbesteding, niet te goeder trouw zijn ontstaan. Dat, zoals [appellant] heeft gesteld, voornoemde schulden eerder zijn ontstaan en de op de schuldenlijst vermelde ontstaansdata niet kloppen, is niet met schriftelijke bewijsstukken onderbouwd terwijl de juistheid ervan evenmin op een andere manier is gebleken. Het hof kan hier dan ook niet zonder meer van uit gaan. Ook deze schulden staan in beginsel aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg.
7. Naar het oordeel van het hof is echter voldoende aannemelijk geworden dat de omstandigheden die bij het ontstaan en onbetaald laten van de schuldenlast van [appellant] een cruciale rol hebben gespeeld inmiddels duurzaam beheersbaar zijn. [appellant] is met name in de problemen gekomen doordat hij dakloos was. Daarnaast is gebleken dat [appellant] heeft gekampt met een drugsverslaving. Naar het oordeel van het hof is voldoende komen vast te staan dat [appellant] de ernst van zijn situatie heeft ingezien en concrete maatregelen heeft getroffen. Zo gebruikt hij al sinds drie jaar geen drugs meer en heeft hij zich met succes ingespannen om een bij zijn opleiding passende arbeidsbetrekking te vinden, waarin hij nu full time werkzaam is. Van belang is voorts dat [appellant] , behoudens een relatief kleine schuld in het kader van noodzakelijke fysiotherapiebehandelingen, het afgelopen anderhalf jaar geen nieuwe schulden meer heeft laten ontstaan en op zijn schulden aflost. Hij heeft daarnaast een stabiele woonsituatie en krijgt professionele steun en begeleiding van de Nico Adriaans Stichting. Ter zitting van het hof heeft mevrouw [naam 2] , werkzaam bij de Nico Adriaans Stichting, verklaard dat zij [appellant] zal blijven begeleiden, ook als [appellant] in de nabije toekomst zelfstandig gaat wonen buiten één van de panden van de Nico Adriaans Stichting. Het hof is van oordeel dat hiermee ook voldoende aannemelijk is dat [appellant] zich zal inspannen om zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellant] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden onder controle heeft gekregen en dat hij een (persoonlijke) ontwikkeling heeft doorgemaakt waardoor hij greep heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht. Het beroep van [appellant] op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw slaagt.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en [appellant] dient te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 juni 2017;
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] uit;
- verwijst de zaak naar voornoemde rechtbank ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J. Vetter, D.A. Schreuder en H.J. Steinvoort en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 september 2017 in aanwezigheid van de griffier.