ECLI:NL:GHDHA:2017:3938

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
200.210.608/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en vergoedingsrechten in eenvoudige gemeenschap

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin onder andere is bepaald dat de vrouw een bedrag van € 4.000,- aan de man moet voldoen. De vrouw heeft op haar beurt incidenteel appel ingesteld, waarin zij verzoekt om rente over haar vordering op de man ter zake van de restant hypotheekschuld. Het hof heeft de grieven van beide partijen besproken en is tot de conclusie gekomen dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vorderingen. Het hof oordeelt dat er pas sprake kan zijn van een vergoedingsrecht indien de man kan aantonen dat hij heeft geïnvesteerd in het aandeel van de vrouw. De vrouw heeft haar investeringen en vorderingen gemotiveerd betwist, en het hof heeft geoordeeld dat de man zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. De bestreden beschikking is in grote lijnen bekrachtigd, met uitzondering van de veroordeling van de man om de vaas van [naam 1] aan de vrouw af te geven, waarvoor een dwangsom is opgelegd. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 6 december 2017
Zaaknummer : 200.210.608/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 16-2455 en FA RK 16-3774
Zaaknummer rechtbank : C/09/508271 en C/09/511205
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. de Bluts te Zoetermeer,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.F. Jagtenberg te Hoofddorp.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 28 februari 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 1 december 2016 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 23 mei 2017 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 18 oktober 2017 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 22 augustus 2017 een V-formulier van 21 augustus 2017 met bijlage;
van de zijde van de vrouw:
- op 16 oktober 2017 een V-formulier van 13 oktober 2017 met bijlage.
De zaak is op 27 oktober 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de tussenbeschikking van 20 oktober 2016.
Bij de tussenbeschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [datum] te [plaats] , uitgesproken. De overige verzoeken zijn aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de vrouw uit hoofde van de door de man aan de vrouw verstrekte geldlening gehouden is een bedrag van € 4.000,- aan de man te voldoen. Voorts is bepaald dat de man aan de vrouw de aan partijen bekende vaas zal afgeven en is bepaald dat de vrouw aan de man de aan partijen bekende foto van de vader van de man zal afgeven. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
De echtscheiding is op 9 november 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,:
  • te bepalen dat de man uit hoofde van de verkoop van de echtelijke woning aan de vrouw een bedrag verschuldigd is van € 92.985,29;
  • te bepalen dat de vrouw de man een gebruiksvergoeding dient te betalen van € 600,- per maand met ingang van de dag van de voorlopige voorzieningen tot de dag van levering van de woning aan een derde;
  • de vrouw te veroordelen om aan de man een bedrag van € 154.803,71 te betalen wegens overbedeling ex artikel 3:172 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW);
  • vast te stellen dat de man de vrouw een bedrag heeft geleend, dan wel aan haar ter beschikking heeft gesteld ter hoogte van € 109.829,90 en de vrouw te veroordelen om dat aan de man terug te betalen;
  • de vrouw te veroordelen om aan de man af te geven de speelgoedtrein, bij gebreke waarvan de vrouw aan de man een schadevergoeding van € 20.000,- verschuldigd is;
  • de vrouw te veroordelen om aan de man af te geven de antieke knijpkat, bij gebreke waarvan de vrouw aan de man een schadevergoeding van € 1.500,- verschuldigd is;
  • de vrouw te veroordelen om aan de man af te geven de ring, bij gebreke waarvan de vrouw aan de man een schadevergoeding van € 9.500,- verschuldigd is;
  • de vrouw te veroordelen om aan de man af te geven de loopband, bij gebreke waarvan de vrouw aan de man een schadevergoeding van € 925,20 verschuldigd is;
  • de vrouw te veroordelen om aan de man af te geven twee van de vier door hen gekochte schilderijen, bij gebreke waarvan de vrouw aan de man een schadevergoeding van € 6.250,- verschuldigd is;
  • de vrouw te veroordelen om aan de man af te geven de overige persoonlijke spullen en inboedel conform de lijst die in dit hoger beroepschrift is opgenomen, bij gebreke waarvan de vrouw aan de man een bedrag van € 54.239,20 verschuldigd is;
  • de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen;
  • althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof het hoger beroep van de man niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het niet overleggen van het procesdossier aan de vrouw en het niet overleggen van alle stukken hieruit. Indien het hof het beroep van de man in behandeling neemt ter zake:
het bepalen van de hoogte van de vordering van de man op de vrouw op € 92.985,29;
het bepalen van een gebruiksvergoeding van € 600,- per maand van 27 augustus 2015 tot aan 12 augustus 2016;
afgifte van de speelgoedtrein of schadevergoeding van € 20.000,-;
afgifte van de knijpkat of schadevergoeding van € 1.500,-;
afgifte van de ring of schadevergoeding van € 9.500,-;
afgifte van de loopband of schadevergoeding van € 925,20;
afgifte van twee schilderijen of een schadevergoeding van € 6.250,-;
afgifte van de inboedel conform punt 30 van het beroepschrift of vergoeding van € 54.239,20;
niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel alle af te wijzen. Voorts verzoekt de vrouw:
het verzoek van de man om haar te veroordelen om aan de man een bedrag van € 154.803,71 te betalen wegens overbedeling, af te wijzen en in plaats daarvan te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 6.150,32 verschuldigd is, als is toegelicht onder de punten 25 tot en met 27 van het verweer van de vrouw;
het verzoek van de man vast te stellen dat de vrouw een bedrag heeft geleend, dan wel aan haar ter beschikking heeft gesteld ter hoogte van € 109.829,90 af te wijzen voor zover dit een bedrag van € 3.721,50 te boven gaat, zoals gespecificeerd onder punt 40.
4. In incidenteel appel verzoekt de vrouw het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het verzoek van de vrouw om rente over haar vordering op de man ter zake de restant hypotheekschuld is afgewezen, en opnieuw beschikkende:
te bepalen dat de man aan de vrouw per 12 augustus 2016 wettelijke rente verschuldigd is over zijn schuld aan de vrouw van € 115.527,75, te vermeerderen met de kosten van de deurwaarder die de vrouw moet voldoen om haar vordering op de man te incasseren en rente hierover, eveneens vanaf 12 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
de bestreden beschikking aan te vullen met de volgende verzoeken:
a) te bepalen dat de man de vaas van [naam 1] dient af te geven op verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag voor iedere dag dat de man daarmee in gebreke blijft na betekening van de in deze te wijzen beschikking;
b) de man te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep als verzocht in punt 17;
c) voor het overige de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De man bestrijdt het incidenteel appel van de vrouw en verzoekt het hof dit incidenteel appel af te wijzen.
6. Het hof overweegt als volgt. Het hof zal de grieven van partijen in principaal en incidenteel hoger beroep bespreken aan de hand van de onderwerpen:
  • verzoek van de man met betrekking tot verklaring voor recht;
  • kosten huishouding / investeringen;
  • overige vorderingen man op vrouw;
  • gebruiksvergoeding;
  • afgifte goederen;
  • verzoek van de vrouw met betrekking tot de wettelijke rente;
  • overige persoonlijke spullen van de man en inboedel.

Verzoek verklaring voor recht van de man

7. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de hypothecaire geldlening is verlaagd tot een bedrag van € 129.500,-, te vermeerderen met achterstallige rente en kosten. De hypotheekschuld van de man is met de verkoop van de woning aan een derde, volledig afgelost. Omdat de man deelt in de meeropbrengst is zijn schuld aan de vrouw verlaagd van € 129.500,- naar € 99.500,-, waarop in mindering strekt een bedrag van € 6.514,71 omdat de man bij de aankoop van de woning € 6.514,71 meer dan de vrouw heeft ingebracht. De man verzoekt het hof dan ook te bepalen dat hij uit hoofde van de verkoop van de echtelijke woning aan de vrouw een bedrag verschuldigd is van € 92.985,29.
8. De vrouw betwist deze stelling van de man. Het verschil in inbreng van de vrouw en de hypotheek van de man bij de aankoop van de echtelijke woning bedroeg € 5.214,70. Dit verschil is door de vrouw verrekend met overgenomen goederen die zij heeft betaald. De man heeft de gelijke inbreng van partijen tot op heden steeds bevestigd.
9. Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de hypothecaire geldlening alleen door de man is aangegaan ter financiering van zijn aandeel in de (voormalige) echtelijke woning. Vast staat voorts dat na verkoop van de woning de vrouw de volledige restantschuld van de hypothecaire geldlening van € 138.051,- aan de bank heeft voldaan. Hierop komt in mindering het aandeel van de man in de meeropbrengst boven € 510.000,-, te weten € 30.000,-. Partijen zijn het erover eens dat de man aan de vrouw het door de vrouw betaalde bedrag ter zake de hypothecaire schuld van de man moet terugbetalen. Voor eventuele boetes en rente met betrekking tot zijn aandeel in de financiering van de (voormalige) echtelijke woning is de man in beginsel draagplichtig. De man heeft naar het oordeel van het hof, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, zijn stelling dat het door hem aan de vrouw te betalen bedrag uitkomt op € 92.985,-, ter zake waarvan hij een verklaring voor recht vordert, onvoldoende onderbouwd. Het hof zal het verzoek van de man dienaangaande afwijzen.

Investeringen

10. De man stelt dat hij méér dan de vrouw in de gemeenschap heeft geïnvesteerd, ten bedrage van € 154.803,71.
11. De vrouw betwist dat sprake is van méér investeringen van de zijde van de man dan van haar zijde. Daarnaast stelt de vrouw dat zij in eerste aanleg de juistheid van de stellingen van de man onderbouwd heeft betwist en stelt zij dat de opsomming van de kosten zoals door de man gedaan voor het merendeel kosten van de huishouding betreft. Ook voert de man een aantal betalingen op die de vrouw heeft gedaan. Ten slotte stelt de vrouw dat, voor zover er sprake zou zijn van investeringen, deze niet volledig, maar voor de helft kunnen worden teruggevorderd. De vrouw stelt dat de man in totaal in de woning heeft geïnvesteerd een bedrag van € 31.951,-. De overige door de man voldane kosten betreffen kosten van de huishouding die op grond van artikel 4 lid 4 van de tussen partijen geldende huwelijksvoorwaarden niet kunnen worden verrekend. De vrouw stelt zelf in de woning te hebben geïnvesteerd een bedrag van € 44.251,70.
12. Het hof stelt voorop dat tussen partijen ten aanzien van de (voormalige) echtelijke woning sprake was van een eenvoudige gemeenschap op de voet van artikel 3:166 BW, waarvoor geldt dat ieder der partijen zijn eigen aandeel financiert. Er kan eerst sprake zijn van een vergoedingsverplichting van geïnvesteerde bedragen, indiende man aantoont dat hij heeft geïnvesteerd in het aandeel van de vrouw. De vrouw erkent de volgende investeringen van de man, in totaal € 31.951,-:
  • houten vloer € 28.500,-;
  • gietvloer € 1.000,-;
  • dubbel glas € 2.451,-.
13. Tegenover de vordering van de man stelt de vrouw van haar zijde een vordering van € 44.251,70 (zie randnummer 27 van de vrouw), zodat zij tot de conclusie komt dat zij € 12.300,70 méér heeft geïnvesteerd dan de man. De vrouw heeft dus een vordering op de man van € 6.150,32.
14. Naar het oordeel van het hof heeft de man de stellingen van de vrouw en haar gemotiveerde betwisting van zijn stellingen onvoldoende weersproken. Gelet op het incidenteel appel van de vrouw had het op de weg van de man gelegen om zich te verweren tegen al hetgeen de vrouw dienaangaande naar voren heeft gebracht. De man heeft de door de vrouw gestelde investeringen niet betwist. Het had op de weg van de man gelegen om zijn vorderingen in hoger beroep nader te onderbouwen. Dit geldt temeer nu deze vordering van de man in eerste aanleg bij gebreke van onderbouwing is afgewezen. De door de vrouw erkende investeringen van de man vallen weg tegen de door haar gestelde – en niet weersproken – investeringen van haar zijde. Het hof is dan ook van oordeel dat de man geen vergoedingsrecht in de zin van artikel 1:87 BW toekomt.
15. Voor zover de man aan zijn vordering ten grondslag legt dat hij méér dan de vrouw heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding, verwijst het hof naar artikel 4 lid 2 van de tussen partijen geldende huwelijksvoorwaarden. Hierin is bepaald dat de mate waarin ieder van partijen de kosten van de gemeenschappelijke huishouding moet dragen, uitsluitend bepaald wordt door hetgeen door partijen feitelijk in die kosten is bijgedragen. In lid 4 van dit artikel is een recht op verrekening te dier zake uitgesloten.

Overige vorderingen man op vrouw

16. De man verzoekt het hof vast te stellen dat de man de vrouw een bedrag heeft geleend, dan wel aan haar ter beschikking heeft gesteld ter hoogte van € 109.829,90 en de vrouw te veroordelen om dat aan de man terug te betalen. Dit bedrag bestaat uit:
  • Privérekening € 52.114,83;
  • Creditcard € 45.676,82;
  • Kosten huwelijk € 7.074,00;
  • 50% vakantie € 1.664,25;
  • Aannemer [naam 2] € 3.300,00.
17. De vrouw heeft alle door de man gestelde leningen en ten behoeve van haar betaalde bedragen gemotiveerd besproken, behalve het door haar erkende eenmalig van de man geleende bedrag van € 4.000,- voor de keuken.
18. Naar het oordeel van het hof heeft de man niet aangetoond dat hij gelden aan de vrouw heeft geleend behoudens het hiervoor genoemde bedrag van € 4.000,-. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw van de geldleningen had het op de weg van de man gelegen om de door hem gestelde geldleningen aan de vrouw aan te tonen.
19. Het hof zal het verzoek van de vrouw, hierop een bedrag van € 278,50 in mindering te brengen, niet honoreren. De vrouw heeft geen (kenbare) grief gericht tegen de toewijzing van een bedrag van € 4.000,- door de rechtbank.
20. Het hof zal de bestreden beschikking op dit onderdeel dan ook bekrachtigen.

Gebruiksvergoeding

19. De man stelt dat de vrouw hem een gebruiksvergoeding dient te betalen, omdat zij sinds het uiteengaan van partijen het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning heeft gehad.
20. De vrouw bestrijdt het verzoek van de man. Zij stelt dat er geen grond bestaat om de man met terugwerkende kracht over een periode voor de ontbinding van het huwelijk tot aan 19 november 2016 een vergoeding toe te kennen. De man betaalde geen hypotheekrente noch droeg hij bij aan de zakelijke lasten.
21. Het hof acht het, gelet op de feiten en omstandigheden van de zaak, in het bijzonder het feit dat de man in deze periode zijn verplichtingen uit de hypothecaire geldlening niet is nagekomen, niet redelijk en billijk een gebruiksvergoeding toe te kennen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit onderdeel dan ook bekrachtigen.

Afgifte goederen

Trein en knijpkat
22. Het hof kan niet vaststellen dat de vrouw de trein en de knijpkat in het bezit heeft. Het hof zal de beslissing van de rechtbank hierover daarom bekrachtigen.
Vaas [naam 1]
23. De vrouw heeft in hoger beroep verzocht een dwangsom te verbinden aan de afgifte van de vaas. Uit de stellingen van de man blijkt dat hij de vaas van [naam 1] in zijn bezit heeft. De man heeft geen grief gericht tegen de door de rechtbank gelaste afgifte van de vaas. Omdat de man de vaas desondanks nog niet aan de vrouw heeft teruggegeven zal het hof bepalen dat de man een dwangsom verschuldigd is van € 25,- per dag voor iedere dag dat de man in gebreke blijft de vaas af te geven na betekening van de in deze te wijzen beschikking, met een maximum van € 600,-.
Ring
24. Uit artikel 2 lid 2 onder b van de tussen partijen geldende huwelijksvoorwaarden volgt dat kleding en lijfsieraden tot op tegenbewijs geacht worden eigendom te zijn van de echtgenoot die deze goederen gebruikt of tot wiens gebruik zij bestemd zijn. Naar het oordeel van het hof had het gelet hierop, op de weg van de man gelegen om aan te tonen dat de ring hem toebehoorde. Het hof zal de bestreden beschikking op dit onderdeel bekrachtigen.
Loopband
25. Uit de door de vrouw overgelegde verklaringen met betrekking tot de loopband volgt naar het oordeel van het hof dat deze loopband door de man aan de vrouw geschonken is. De man heeft deze verklaringen onvoldoende gemotiveerd weersproken, noch heeft hij een gespecificeerd aanbod tot tegenbewijs gedaan. Het hof zal de bestreden beschikking op dit onderdeel dan ook bekrachtigen.
Schilderijen
26. Het hof leidt uit het betoog van de vrouw af dat de schilderijen aan de vrouw zijn geleverd. Hieruit volgt dat de schilderijen goederenrechtelijk haar toebehoren. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw op het moment van de levering van de schilderijen optrad als middellijk vertegenwoordiger van de man. Het hof zal de bestreden beschikking op dit onderdeel dan ook bekrachtigen.
Verzoek van de man met betrekking tot overige persoonlijke spullen van hem en inboedel
27. De man verzoekt de vrouw te veroordelen om aan de man af te geven de overige persoonlijke spullen en inboedel conform de lijst die in dit hoger beroepschrift is opgenomen, bij gebreke waarvan de vrouw aan de man een bedrag van € 54.239,20 verschuldigd is.
28. De vrouw betwist gemotiveerd dat zij de door de man opgevoerde spullen in haar bezit heeft.
29. Het hof kan, uit de stellingen van partijen over en weer, niet vaststellen dat de vrouw de door de man genoemde goederen in haar bezit heeft. Nu de man, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd, zal het hof zijn verzoek op dit onderdeel afwijzen.

Verzoek van de vrouw met betrekking tot de wettelijke rente

30. In incidenteel appel verzoekt de vrouw te bepalen dat de man aan de vrouw per 12 augustus 2016 wettelijke rente verschuldigd is over zijn schuld aan de vrouw van € 115.527,75, ter zake het door haar voldane restant van de hypothecaire geldlening van de man, te vermeerderen met de kosten van de deurwaarder die de vrouw moet voldoen om haar vordering op de man te incasseren en rente hierover, eveneens vanaf 12 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De vrouw stelt dat zij belang heeft bij haar verzoek om rente en de kosten van de deurwaarder, nu de man zijn vermogen heeft verstopt en zich op alle mogelijke wijzen verzet tegen de inhoudingen op zijn uitkering. Het incasseren door de vrouw van haar vordering verloopt uiterst moeizaam en zal bij afloop van de WW-uitkering van de man in 2017 weer geheel stoppen. Vanuit dat oogpunt acht de vrouw het redelijk en billijk dat zij aanspraak maakt op de wettelijke rente over haar vordering op de man van € 115.527,75, te vermeerderen met de kosten van de deurwaarder te rekenen vanaf 12 augustus 2016 tot aan de algehele voldoening van de vordering.
31. De man bestrijdt het verzoek van de vrouw in incidenteel appel en verzoekt het hof dit incidenteel appel af te wijzen. Hij is van mening dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld dat er niet voldoende samenhang is tussen de verzochte voorziening en de hoofdvordering, aangezien de vrouw ervoor heeft gekozen om ten aanzien van de hoofdsom die zij van de man vordert reeds (buiten de echtscheidingsprocedure) executoriaal beslag te laten leggen onder de man, waardoor de samenhang tussen de onderhavige echtscheidingsprocedure en de verdeling van de eenvoudige gemeenschap verbroken is.
32. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op juiste gronden dit verzoek van de vrouw afgewezen. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. Het hof zal de bestreden beschikking op dit onderdeel dan ook bekrachtigen.

Proceskosten

33. De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
34. Het hof ziet geen aanleiding de man te veroordelen in de kosten van het hoger beroep, gelet op de familierechtelijke aard van de procedure. Het hof zal het verzoek van de vrouw dienaangaande dan ook afwijzen.
35. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
veroordeelt de man om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen de somma van € 6.150,32 zoals overwogen in r.o. 13;
bepaalt in aanvulling op de beslissing van de rechtbank - dat de man aan de vrouw de aan partijen bekende vaas van [naam 1] zal afgeven - dat de man een dwangsom verschuldigd is van
€ 25,- per dag voor iedere dag dat de man in gebreke blijft de vaas af te geven na betekening van de in deze te wijzen beschikking, met een maximum van € 600,-;
verklaart deze beschikking tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de overige door de man en de vrouw gedane verzoeken in appel af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, E.A. Mink en C.M. Warnaar bijgestaan door mr. M.M. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2017.