In deze zaak is in geschil de beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige is beëindigd. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw te beslissen, met de kosten rechtens. Tevens vraagt zij om een deskundigenonderzoek naar haar opvoedingsvaardigheden en opvoedsituatie. De raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling verzetten zich tegen het verzoek van de moeder en verzoeken het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het gezag van de moeder moest worden beëindigd, omdat de minderjarige in zijn ontwikkeling ernstig werd bedreigd en de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding te dragen. Het hof bevestigt deze bevindingen en oordeelt dat de belangen van de minderjarige zwaarder wegen dan het recht van de moeder om met het gezag te worden belast. Het hof wijst het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek af, omdat dit niet tot een ander oordeel zou leiden. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 22 februari 2017.