ECLI:NL:GHDHA:2017:3798

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
BK-17/00653
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelastingen en bewijsvoering van kentekenregistratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 mei 2017. De rechtbank had de naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente [Z] vernietigd, omdat de belanghebbende, [X], voldoende aannemelijk had gemaakt dat de auto die op 6 mei 2016 was gefotografeerd, niet zijn auto was. De heffingsambtenaar had op 6 mei 2016 een naheffingsaanslag opgelegd aan belanghebbende, die eigenaar was van een auto met kenteken [A]. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende bewijs had geleverd voor de juistheid van de naheffingsaanslag.

In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de zaak beoordeeld. De heffingsambtenaar heeft foto’s overgelegd van de auto met kenteken [A], die door een parkeercontroleur zijn gemaakt. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de auto van belanghebbende op de betreffende datum geparkeerd stond in de [Y] te [Z]. Het hof nam daarbij in aanmerking dat de foto’s van de auto met en zonder duplicaatcode overeenkwamen en dat de naheffingsaanslag was opgelegd in de woonplaats van belanghebbende.

Uiteindelijk heeft het hof de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is op 19 december 2017 openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-17/00653

uitspraak van 19 december 2017

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van de heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 24 mei 2017, nummer SGR 17/279, betreffende de onder 1.1 vermelde naheffingsaanslag.

Naheffingsaanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende op 6 mei 2016 de onder 3.3 vermelde naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente [Z] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag vernietigd, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 987 en de heffingsambtenaar opgedragen het griffierecht van € 46 aan de belanghebbende te vergoeden.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 november 2017. De heffingsambtenaar is verschenen. Belanghebbende, die door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 1 november 2017, onder vermelding van plaats, datum en tijdstip is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen, heeft niet om uitstel van de zitting verzocht en is daar zonder bericht niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.
Op 6 mei 2016 om 20:19 uur stond een auto met kenteken [A] geparkeerd in de [Y] te [Z] . Voor het parkeren van een voertuig in de [Y] is ingevolge de Verordening parkeerbelastingen 2016 van de gemeente [Z] en de daarbij behorende Tarieventabel parkeerbelasting verschuldigd.
3.2.
Belanghebbende is sinds 19 april 2016 eigenaar van een auto met het onder 3.1 genoemde kenteken. Ten tijde van het parkeren was een auto met dit kenteken op naam van belanghebbende ingeschreven in het kentekenregister, bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994.
3.3.
Aan belanghebbende is op 6 mei 2016 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. Op 28 mei 2016 heeft de heffingsambtenaar een duplicaat van de naheffingsaanslag aan belanghebbende gezonden. In het duplicaat is onder meer het volgende vermeld:
“datum en tijdstip : 06-05-2016 20:19 kosten naheffing € 60,00
plaats van constatering : [Y] [Z] tarief parkeerheffing € 3,90
kenteken : [A]
merk : [B]
belastbaar feit: : GEEN GELDIG PARKEERRECHT”.
3.4.
Op 6 september 2013 zijn voor het kenteken [A] kentekenplaten met duplicaatcode 1 afgegeven. Op 19 oktober 2016 zijn voor dit kenteken opnieuw kentekenplaten afgegeven, ditmaal met duplicaatcode 2.
3.5.
De parkeercontroleur die het parkeren op 6 mei 2016 heeft geconstateerd, heeft toen ook foto’s van de auto gemaakt. Eén foto toont de kentekenplaat met het kenteken [A] zonder duplicaatcode boven het eerste liggende streepje. De andere foto toont de voorruit van de auto; door de voorruit is onder meer de achteruitkijkspiegel en een daaraan opgehangen zogeheten ‘geurboompje’ te zien.
3.6.
In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar zes foto’s van een auto met het kenteken [A] overgelegd. Deze foto’s zijn door het Centraal Juridisch Incasso Bureau gemaakt en desgevraagd aan de heffingsambtenaar verstrekt:
gemaakt op
duplicaatcode
06-06-2014
geen
05-06-2016
geen
17-08-2016
geen
23-08-2016
geen
29-10-2016
duplicaatcode 2
15-12-2016
duplicaatcode 2
3.7.
Verder heeft de heffingsambtenaar een foto overgelegd die in januari 2017 is gemaakt in de straat waar belanghebbende woont. Deze foto toont het vooraanzicht van een auto met het kenteken [A] . Boven het eerste liggende streepje in het kenteken is de duplicaatcode 2 aangebracht. Door de voorruit van de auto is onder meer de achteruitkijkspiegel en een daaraan opgehangen ‘geurboompje’ te zien.
Oordeel van de Rechtbank
4. De Rechtbank heeft, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“4. Met hetgeen [belanghebbende] heeft aangevoerd over de duplicaatcode op de kentekenplaten van zijn auto heeft hij, naar oordeel van de rechtbank, voldoende aannemelijk gemaakt dat de in 1 [
Hof;onder 3.1] genoemde auto niet de auto van [belanghebbende] is die later werd gefotografeerd in de straat waar [belanghebbende] woont. Hetgeen [de heffingsambtenaar] daartegen heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. [De heffingsambtenaar] heeft verder nog aangevoerd dat op de foto bij het brondocument een paar beschadigingen op de kentekenplaat te zien zijn en de duplicaatcode mogelijk was weggewerkt, of dat de originele kentekenplaat na het afgeven van duplicaatcode 1 weer bij [belanghebbende] terecht is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit echter slechts veronderstellingen waarvoor [de heffingsambtenaar] geen bewijs heeft geleverd. De naheffingsaanslag is daarom ten onrechte aan [belanghebbende] opgelegd. Het beroep is gegrond.”

Geschil, standpunten en conclusies

5.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende heeft opgelegd.
5.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
5.3.
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep.
5.4.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het geschil

6.1.
Met hetgeen de heffingsambtenaar heeft overgelegd en aangevoerd, in het bijzonder de onder 3.5 tot en met 3.7 beschreven foto’s (de foto’s), heeft hij aannemelijk gemaakt dat de auto van belanghebbende op 6 mei 2016 om 20:19 uur stond geparkeerd aan de [Y] in [Z] . Bij dit oordeel neemt het Hof het volgende in aanmerking.
6.2.
Op alle foto’s staat een identieke auto van het merk [B] met het kenteken [A] afgebeeld, met als enig verschil de duplicaatcode 2 op de kentekenplaat die op de drie recentste foto’s (gemaakt in oktober 2016, december 2016 en februari 2017) te zien is en op de vijf oudere foto’s (gemaakt in mei, juni en augustus 2016) ontbreekt. Op de door de parkeercontroleur op 6 mei 2016 gemaakte foto van de voorzijde van een auto met het kenteken [A] , zonder duplicaatcode, en de in februari 2017 in de straat waar belanghebbende woont gemaakte foto van de voorzijde van een auto met het kenteken [A] , met duplicaatcode, is de achteruitkijkspiegel van de auto met het daaraan opgehangen ‘geurboompje’ te zien. Op grond van het voorgaande acht het Hof aannemelijk dat, nadat belanghebbende eigenaar van een auto met kenteken [A] is geworden, ten minste tot en met augustus 2016 met deze auto, voorzien van een kentekenplaat zonder duplicaatcode, is deelgenomen aan het verkeer alsmede dat de op 6 mei 2016 door de parkeercontroleur gefotografeerde auto met een kentekenplaat zonder duplicaatcode dezelfde auto is als de in februari 2017 in de straat waar belanghebbende woont gefotografeerde auto, voorzien van een kentekenplaat met duplicaatcode. Bij dit oordeel neemt het Hof tevens in aanmerking dat de naheffingsaanslag is opgelegd in de woonplaats van belanghebbende, alsmede dat de hiervoor onder 3.6 vermelde foto’s vanaf 2016 zijn gemaakt ter zake van boetes die zijn uitgeschreven voor de N207 en de A12, nabij belanghebbendes woonplaats.
6.3.
Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd brengt het Hof niet tot een ander oordeel. De stelling van belanghebbende dat de door de parkeercontroleur op 6 mei 2016 gefotografeerde auto met het kenteken [A] , zonder duplicaatcode, een andere auto is dan de identieke, in februari 2017 in de straat waar belanghebbende woont gefotografeerde auto met hetzelfde kenteken, met duplicaatcode, acht het Hof in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, zonder nader bewijs, dat ontbreekt, ongeloofwaardig.
6.4.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten

7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door G.J. van Leijenhorst, H.A.J. Kroon en W.M.G. Visser in tegenwoordigheid van de griffier A.S.H.M. Strik. De beslissing is op 19 december 2017 in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. In plaats van de voorzitter heeft H.A.J. Kroon de uitspraak ondertekend.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.