ECLI:NL:GHDHA:2017:3789

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
29 december 2017
Zaaknummer
200.210.252/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake regresvordering en verdeling inboedel na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de inboedel na de echtscheiding aan de orde zijn. De vrouw heeft een regresvordering op de man ingediend, omdat zij meer dan 50% van een gezamenlijke schuld heeft voldaan. De man is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 november 2016, waarin is bepaald dat hij gerechtigd is tot bepaalde goederen uit de inboedel, waaronder een schilderij en litho's. De vrouw heeft in incidenteel appel verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en een bedrag van € 12.489,42 van de man te vorderen, vermeerderd met wettelijke rente.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 juli 2017 is de man niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, en heeft geoordeeld dat er geen goederenrechtelijke gemeenschap bestaat. De man heeft verzocht om de verdeling van de inboedel te herzien, maar het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft bepaald dat de man recht heeft op de eerder genoemde goederen. De vrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de schuld bij de bank, die zij volledig heeft afgelost, en het hof heeft geoordeeld dat de man voor de helft draagplichtig is voor deze schuld.

Het hof heeft de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigd en de man veroordeeld om de vrouw het bedrag van € 12.489,42 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is uitgesproken op 11 oktober 2017 door het Gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 11 oktober 2017
Zaaknummer : 200.210.252/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 15-7880 (echtscheiding) en FA RK 16-1810 (afwikkeling
huwelijkse voorwaarden)
Zaaknummers rechtbank : C/09/497758 (echtscheiding) en C/09/506921 (afwikkeling
huwelijkse voorwaarden)
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H. Yilmaz-Altindag te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.G. Schnoor te 's-Gravenhage.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 24 februari 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 24 november 2016 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 17 mei 2017 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 27 juni 2017 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 22 maart 2017 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen, tevens ingekomen per gewone post;
- op 5 april 2017 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen, op 6 april 2017 ingekomen per gewone post.
De zaak is op 28 juli 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- namens de man zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in de onderhavige procedure van belang, bepaald dat de man ter zake de inboedel gerechtigd is tot het (voor partijen bekende) schilderij en (nader te omschrijven) litho’s. Voorts is bepaald dat in de onderlinge verhouding tussen partijen elk van hen de helft van de schuld bij [bank] (rekeningnummer [rekeningnummer] ) voor zijn/haar rekening dient te nemen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. In hoger beroep is komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 27 juli 2016 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1. In geschil zijn met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, de inboedel, alsmede de hiervoor genoemde schuld bij de [bank] .
2. De man verzoekt de bestreden beschikking op de door hem genoemde gronden te vernietigen en opnieuw beschikkende, de verdeling van de inboedel te bepalen conform de punten 12 en 13 van het appelrekest. De man wenst in ieder geval te ontvangen: de stereo met bijbehorende boxen, de hoge bufferkast, de zonnebank, de wasmachine en droger, de schilderijen en de litho’s. Voor het overige kan de vrouw de goederen aanwijzen die de man kan ontvangen zodat het totaal van de goederen de helft van de totale waarde vertegenwoordigt. Indien de vrouw de goederen niet wenst te verdelen dient zij de man een bedrag van € 3.850,- te voldoen.
3. In het principaal appel verzoekt de vrouw de man niet-ontvankelijk te verklaren althans zijn verzoek af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de vrouw de bestreden beschikking ter zake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden te vernietigen en gelet op het bepaalde in artikel 6:10 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW, te bepalen dat de man aan haar dient te voldoen een bedrag van € 12.489,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van indiening van het incidenteel appel tot aan de dag der algehele voldoening.
4. De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in incidenteel appel althans haar verzoek af te wijzen.
Inboedel
5. De man stelt dat de rechtbank zich bij de verdeling van de inboedel ten onrechte heeft beperkt tot een (bij partijen bekend) schilderij en (nader te omschrijven) litho’s. Deze goederen vertegenwoordigen geenszins de helft van de inboedel. De man wil alsnog de helft van de goederen dan wel de helft van de totale waarde, naar schatting € 7.700,-. De man verwijst voor de lijst met inboedelgoederen naar productie 7 bij het beroepschrift. Hij wil in ieder geval de goederen ontvangen zoals omschreven in rechtsoverweging 2. Indien de vrouw niet wil verdelen wil de man de helft van de waarde van de vrouw ontvangen, te weten € 3.850,-.
6. Gelet op de artikelen 2 en 3 van de huwelijkse voorwaarden is in de visie van de vrouw, dat de gehele inboedel gemeenschappelijk is, te kort door de bocht en juridisch gezien niet juist. Naast persoonlijke bezittingen heeft de man bij het verlaten van de echtelijke woning niet nader aangeduide goederen meegenomen. Staande het huwelijk hebben partijen nauwelijks geïnvesteerd in hun inboedel, die al 15 jaar oud en versleten/kapot is. De vrouw heeft de man het aanbod gedaan langs te komen zodat hij kan opgeven welke goederen hij wil hebben maar de man heeft dat nimmer gedaan, noch het voor partijen bekende schilderij en de litho’s opgehaald. De door man in het geding gebrachte inventarislijst is onvolledig en de genoemde waarde is fictief, althans niet afkomstig van een beëdigd makelaar/taxateur. De vrouw kan zich derhalve niet vinden in de waarde van € 7.700,-. De man heeft verzuimd aan te geven welke goederen hij reeds heeft meegenomen en wat de waarde van die goederen is.
7. Voor het hof staat vast dat in casu geen sprake is van een goederenrechtelijke gemeenschap. Partijen verschillen echter niet van mening dat er een aantal goederen zijn waarvan zij beiden het mede-eigendom hebben maar geen van partijen heeft het hof een compleet en onderbouwd beeld kunnen geven welke goederen daartoe behoren, noch wat de waarde is van die goederen, en evenmin wat de man uit de echtelijke woning heeft meegenomen en wat de eigendommen van de man dan wel de vrouw zijn. Gelet hierop is het hof van oordeel dat het op basis van de door partijen verstrekte gegevens niet in staat is de verdeling van gemeenschappelijke goederen vast te stellen. Het vorenstaande neemt echter niet weg dat de man in ieder geval gerechtigd is tot het (voor partijen bekende) schilderij en (nader te omschrijven) litho’s, zoals door de rechtbank is bepaald. In zoverre zal het hof de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen en het meer of anders verzochte afwijzen.
Schuld [bank]
8. De vrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het feit dat de schuld bij de [bank] (bankrekeningnummer [rekeningnummer] ) volledig door haar afgelost moet worden en dat zij derhalve ter zake een vordering heeft op de man. Ten onrechte heeft de rechtbank dat afgewezen. De vrouw heeft een regresrecht op de man van € 12.489,42.
9. De man meent dat de omstandigheden van het onderhavige geval maken dat het, in afwijking van het bepaalde in artikel 6:2 lid 1 BW, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij alsnog de helft van de schuld aan de vrouw dient te voldoen. Eind 2014 heeft de man een erfenis ontvangen van € 13.122,- waarvan € 11.513,- is gestort op de gezamenlijke rekening ter aflossing van de roodstand en het aflossen van gezamenlijke creditcardschuld(en). Ook de vrouw heeft tijdens het huwelijk een erfenis ontvangen van € 15.500,- die in het geheel niet is betrokken in de huwelijkse voorwaarden. Bovendien heeft de vrouw van de rekening per kwartaal haar omzetbelasting betaald, te weten € 1.000,- per kwartaal gedurende een periode van circa acht kwartalen.
10. Vast staat dat partijen de schuld bij de [bank] destijds gezamenlijk zijn aangegaan. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking vastgesteld dat partijen ieder voor de helft dient bij te dragen in die schuld. De man heeft hiervan geen appel ingesteld, zodat het hof eveneens tot uitgangspunt neemt dat ieder voor de helft draagplichtig is voor die schuld. Eveneens staat vast dat de vrouw de volledige schuld van € 24.978,83 heeft afgelost (bijlage 2 bij het verweerschrift, tevens incidenteel appel), zodat zij meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat haar aangaat en zij derhalve voor het meerdere (€ 12.489,42) een regresrecht heeft op de man. Gelet hierop zal het hof het verzoek van de vrouw toewijzen. Het hof passeert de stelling van de man dat hij het op basis van de redelijkheid en billijkheid onredelijk acht dat hij voor de helft dient bij te dragen omdat hij de rekening bij de [bank] mede heeft gevoed met geld dat hij verkregen heeft uit een erfenis en de vrouw de omzetbelasting van deze rekening heeft betaald. Deze omstandigheden maken nog niet dat de man niet voor de helft draagplichtig zou zijn. Daarvoor zou het hof een compleet beeld moeten hebben hoe de rekening bij de [bank] is gevoed en daarover is niets gesteld noch zijn daarvan stukken in het geding gebracht. Dat de vrouw een bedrag uit een erfenis heeft ontvangen dat niet in de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is betrokken, staat hier geheel buiten en leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
11. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
in aanvulling op de bestreden beschikking:
veroordeelt de man om ter zake de in rechtsoverweging 8 vermelde schuld aan de [bank] aan de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van € 12.489,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van indiening van het incidenteel appel tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, J.M. van Baardewijk en M.A.J. Burgers-Thomassen, bijgestaan door A.J. Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2017.